ECLI:NL:RBZWB:2022:4843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen aanbouw en vergunningvrij bouwen

Op 18 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk. De eiser had beroep aangetekend tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de bouw van een aanbouw aan een perceel. Het college had op 2 november 2021 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, in lijn met het advies van de bezwaarschriftencommissie, en gesteld dat de aanbouw vergunningvrij was gebouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat het college terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een overtreding. De rechtbank oordeelde dat de aanbouw voldeed aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen zoals vastgelegd in het Besluit omgevingsrecht (Bor). De eiser had aangevoerd dat de aanbouw in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college niet zorgvuldig had gehandeld, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de aanbouw als bijbehorend bouwwerk moest worden aangemerkt en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 augustus 2022, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5479
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.C. Janssen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk

(gemachtigde: mr. S. Bijsterveld).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2] uit [woonplaats] .

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van
2 november 2021 op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de derde-partijen. Eiser was niet aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering door het college om handhavend op te treden tegen het bouwen van een aanbouw aan de [adres] 30 te [woonplaats] . Met het besluit van 23 juni 2021 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van een strijdige situatie.
1.1
Met het bestreden besluit van 2 november 2021 op het bezwaar van eiser is het college, in lijn met het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Oisterwijk (hierna: de bezwaarschriftencommissie), bij de weigering om handhavend op te treden gebleven. Het college is tot de conclusie gekomen dat de aanbouw vergunningvrij is gebouwd en dat hiermee geen sprake is van een overtreding.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de aanbouw. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Het college heeft terecht geweigerd om handhavend op te treden. Het bestreden besluit van 2 november 2021 blijft daarom in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Eiser heeft op 4 mei 2021 een handhavingsverzoek ingediend tegen het bouwen van een aanbouw op het perceel van de derde-partijen aan [adres] 30 te [woonplaats] . Eiser woont aan [adres] 24 te [woonplaats] en het perceel van de derde-partijen grenst aan zijn perceel.
Aan de derde-partijen is geen omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de aanbouw.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft er op 9 juni 2021 een controle naar de aanbouw plaatsgevonden. Twee handhavers van de gemeente Oisterwijk hebben geconstateerd dat het bouwwerk 3,63 meter breed, 6,8 meter lang en 3 meter hoog is. De oppervlakte bedraagt 24,7 vierkante meter.
Met het besluit van 23 juni 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft er op 16 september 2021 een tweede controle plaatsgevonden. Een handhaver van de gemeente Oisterwijk heeft geconstateerd dat de aanbouw 26,3 centimeter boven de eerste verdiepingsvloer uitkomt.
Op 28 september 2021 heeft er een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om het primaire besluit ongewijzigd in stand te laten.
Het college heeft vervolgens besloten om het bezwaar in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond te verklaren en het besluit van 23 juni 2021 in stand te laten. Samengevat legt het college hieraan de volgende overweging ten grondslag. Na onderzoek is gebleken dat de aanbouw vergunningvrij kon worden gebouwd en dat daarmee geen omgevingsvergunning nodig is. In artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) staan regels voor vergunningvrij bouwen. De aanbouw voldoet aan deze regels. Hiermee hoeft niet getoetst te worden aan de regels uit het bestemmingsplan en is het Bor leidend.
5. Eiser stelt in beroep dat de gerealiseerde aanbouw in strijd is met de geldende woonbestemming [1] uit het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’, onder meer omdat de voorgeschreven afstand tot de voorgevel en de zijdelingse perceelsgrens niet in acht is genomen. Daarnaast betoogt eiser dat wat betreft het bijbehorend bouwwerk niet wordt voldaan aan de eisen van artikel 2, aanhef en derde lid, onder a, van het Bor. Volgens eiser is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. Het college had het bestemmingsplan moeten meewegen in de afweging die gemaakt is.
Bijbehorend bouwwerk of onderdeel van het hoofdgebouw?
6. Eiser voert aan dat in de aanbouw een slaap- en een badkamer zijn gerealiseerd. In de hoofdbouw is geen badkamer meer aanwezig. Daarmee is geen sprake meer van aanwezigheid van alle functies ter verwezenlijking van de hoofdbestemming wonen, waardoor de hoofdbouw niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt. De aanbouw is geen bijbehorend bouwwerk, maar onderdeel van het hoofdgebouw.
6.1
Het betoog van eiser slaagt niet.
6.1.1
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning over te gaan tot het bouwen van een bouwwerk. [2] In artikel 2 van bijlage II bij het Bor (de bijlage) is een lijst opgenomen van bouwactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is en waarvoor niet hoeft te worden getoetst aan het bestemmingsplan. Uit die lijst blijkt dat geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, indien sprake is van een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan een aantal gestelde eisen. [3] Tussen partijen is niet langer in geschil dat aan die eisen wordt voldaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of er sprake is van een op de grond staand bijbehorend bouwwerk (of uitbreiding daarvan in achtererfgebied).
6.1.2
In artikel 1 van de bijlage is bepaald dat onder bijbehorend bouwwerk moet worden verstaan: ‘uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak’. Onder een hoofdgebouw moet worden verstaan: ‘gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is’.
6.1.3
De bestaande woning op het perceel van de derde-partijen moet als hoofdgebouw worden aangemerkt. De woning is namelijk noodzakelijk voor verwezenlijking van de geldende woonbestemming. De gerealiseerde aanbouw betreft een aanbouw aan de bestaande woning en moet daarmee aangemerkt worden als een uitbreiding van het hoofdgebouw. Er is daarom sprake van een bijbehorend bouwwerk. Eiser kan niet met succes een beroep doen op de door hem genoemde uitspraak [4] , omdat in die uitspraak een andere situatie aan de orde was. In die zaak was sprake van het gelijktijdig bouwen van een woning en een uitbouw. In dit geval is de aanbouw gebouwd bij/tegen een bestaand hoofdgebouw op hetzelfde perceel. Dat overigens pas na de realisatie van de aanbouw de badkamer is verplaatst naar de aanbouw, maakt niet dat het oorspronkelijke hoofdgebouw niet meer als hoofdgebouw aangemerkt moet worden.
Staat het bouwwerk op de grond?
7. Eiser voert aan dat niet is gebleken dat de aanbouw “op de grond staat”. Het gebouw is in de grond gefundeerd en daarmee niet op de grond staand, terwijl ook niet is onderzocht en daarmee niet duidelijk is tot welke diepte er is gefundeerd en/of geen sprake is van enig hoogteverschil tussen de hoofdbouw en het gerealiseerde bijgebouw en/of sprake is van een aangebrachte kelder- of kruipruimte.
7.1
Het betoog van eiser slaagt niet. Met bouwen op de grond is bedoeld dat de begane grondvloer van het bijbehorende bouwwerk op normale wijze aansluit op het aansluitende afgewerkte terrein. Dit ter onderscheiding van bijvoorbeeld ondergrondse of verdiepte bouw of het bouwen op een verdieping. Het is niet relevant of het bouwwerk wel of niet is gefundeerd en zo ja, tot welke diepte. [5] Het gaat om het niveau waarop het bouwwerk wordt gerealiseerd. In dit geval is geen sprake van het bouwen op bijvoorbeeld een kelder, geheel onder de grond of op een dakterras, maar direct op de grond. Bij het onderzoek door het college is ook niet gebleken van een hoogteverschil. Er is daarom sprake van een op de grond staand (bijbehorend) bouwwerk.
8. Gelet op het voorgaande is er sprake van vergunningvrij bouwwerk. Anders dan eiser stelt, hoeft in dat geval niet te worden getoetst te worden aan de regels uit het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een overtreding, waardoor het college niet bevoegd is om handhavend op te treden.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 2 november 2021 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
11. Partijen zijn ter zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 18 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(..)
Artikel 2.1, derde lid
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.3, derde lid
In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1, eerste lid
In deze bijlage wordt verstaan onder:
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Artikel 2, aanhef en derde lid, onder a
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw, (..)

Voetnoten

1.Artikel 23
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
3.Artikel 2, aanhef, derde lid en onder a, van het Bor
4.Rechtbank Limburg 5 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3057
5.vergelijk rechtbank ’s-Hertogenbosch 11 juli 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BR2463 en de Nota van toelichting bij het Besluit omgevingsrecht, Staatsblad 2010, 143.