RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/3751
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2011
[eiser] en [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. M.M. Breukers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten,
verweerder,
gemachtigden E. van Amelsfoort en S.S.M.W. Stultjens.
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder eisers gelast de zonder bouwvergunning gerealiseerde corridor op het perceel [perceel] te [plaats], kadastraal bekend [kadastergegevens], te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 12.500 ineens. Hierbij is bepaald dat eisers vóór 1 augustus 2010 aan de lastgeving dienen te voldoen.
Verweerder heeft het tegen dit besluit door eisers gemaakte bezwaar bij besluit van 14 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit bij brief van 19 november 2010 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2011, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van ir. P. Verhorst, achitect. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
1. Aan de orde is of verweerder bevoegd was om aan eisers een last onder dwangsom op te leggen in verband met de realisatie van een corridor op hun perceel [perceel] en of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2. Bij beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerder eisers, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de - tot 1 juli 2008 van kracht zijnde - Wet op de Ruimtelijke Ordening, een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een halfvrijstaand woonhuis met vrijstaand bijgebouw op het perceel [perceel] te [plaats]. Deze bouwvergunning is onherroepelijk. Op 11 december 2009 heeft een medewerker van de afdeling bouw- en woningtoezicht van verweerders gemeente geconstateerd dat op dit perceel een corridor met een lengte van 15 m, een breedte van 2 m en een goothoogte van 2,80 m is geplaatst, zonder dat een daarvoor vereiste bouwvergunning is verleend. Bij brief van 23 december 2009 heeft verweerder eisers bericht over deze constatering en hun de gelegenheid geboden om het bouwwerk aan te passen aan de eisen voor een vergunningsvrij bouwwerk. Tevens zijn eisers in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven, hetgeen zij hebben gedaan bij brief van 6 januari 2010. Vervolgens heeft verweerder op 19 april 2009 het primaire dwangsombesluit genomen, waarbij eisers tot 1 augustus 2010 de tijd is gegeven om aan de lastgeving te voldoen. Bij brief van 5 juli 2010 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het nemen van het besluit op bezwaar. Het bestreden besluit strekt tot instandlating van het primaire besluit. Op 9 november 2010 heeft verweerder de termijn waarbinnen eisers aan de lastgeving dienen te voldoen verlengd tot 1 maart 2011. Ter zitting heeft verweerder aangegeven deze termijn inmiddels te hebben verlengd tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat door plaatsing van de corridor, zonder de daartoe vereiste bouwvergunning, artikel 40 van de Woningwet (Ww) is overtreden. Volgens verweerder is het niet mogelijk alsnog een bouwvergunning te verlenen, omdat met dit bouwwerk de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen van 600 m³ wordt overschreden. Nu met dit bouwwerk verder nog de maximale inhoudsmaat voor burgerwoningen in het buitengebied van 600 m³ ruimschoots is overschreden en eisers indien ontheffing zou worden verleend - ook nog een vrijstaand bijgebouw kunnen realiseren is verweerder evenmin bereid medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingplan. Voorts is verweerder onvoldoende gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
5. Eisers hebben aangevoerd dat de corridor een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag betreft die strekt tot vergroting van het woongenot en aldus op grond van artikel 2, onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb), vergunningsvrij kon worden opgericht. Dat dit bouwwerk deels is gebouwd op de onderliggende kelder betekent volgens eisers niet dat niet wordt voldaan aan het kenmerk van een "op de grond staand" gebouw. Bovendien is de aanwezigheid van de kelder onder het gebouw volgens eisers niet van invloed op de ruimtelijke kwaliteiten van het gebouw en wordt de constructieve veiligheid tussen de kelder en het bovengrondse bouwwerk voldoende gewaarborgd. Voorts zijn eisers van mening dat het bestreden besluit met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarin is volstaan met de enkele opmerking dat bouwen op de grond niet hetzelfde is als bouwen op een kelder, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende is gemotiveerd. Eisers hebben zich verder op het standpunt gesteld dat medewerking kan worden verleend aan het gewraakte bouwwerk door het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gelezen in samenhang met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Eisers hebben in dit verband aangegeven dat op grond van het vigerende bestemmingsplan - met verlening van een binnenplanse ontheffing - reeds een inhoud van 660 m³ is toegestaan en niet valt in te zien dat een glazen bouwwerk van beperkte omvang, dat slechts voorziet in een doorgang van de woning naar het bijgebouw, bijdraagt aan verstening van het buitengebied. De corridor heeft nauwelijks ruimtelijke impact en bewoners van het naastgelegen perceel Ostaderstraat 32 hebben verklaard positief te zijn over het bouwwerk. Voorts hebben eisers gesteld dat van de zijde van de gemeente is geadviseerd om vergunningsvrije bouwwerken niet op de aan de bouwaanvraag ten grondslag liggende bouwtekening weer te geven. Vervolgens werd in een ambtelijk contact bevestigd dat, indien een vergunningsvrij bouwwerk gelijktijdig met het vergunde bouwplan zou worden gerealiseerd, daartegen niet handhavend zou worden opgetreden, tenzij een verzoek daartoe zou worden ontvangen. Nu geen verzoek om handhaving is ingediend, heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn toezeggingen, aldus eisers. Tot slot hebben eisers er op gewezen dat de corridor sinds inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningsvrij is.
6. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Krachtens het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:31d van de Awb wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
7. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met artikel 5:32 van de Awb, bevoegd was eisers te gelasten de corridor te verwijderen.
8. Op 1 oktober 2010 zijn de Wabo en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Invoeringswet) in werking getreden. Bij de invoering van deze wetten is een aantal andere wetten gewijzigd. Ingevolge artikel 1.6 van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, blijft, indien vóór het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt, met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom is gegeven, het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt. Nu het primaire besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom is genomen vóór 1 oktober 2010, is op deze procedure derhalve de voordien geldende regelgeving en niet de Wabo van toepassing. Dit brengt met zich dat het betoog van eisers dat het bouwwerk onder vigeur van de Wabo vergunningsvrij is onbesproken zal blijven. Het hierna vermelde wettelijke kader betreft dan ook de regelgeving, zoals deze luidde tot 1 oktober 2010.
9. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
In artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww is bepaald dat in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning is vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur - het Bblb - is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Ww aangemerkt het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1° gebouwd aan:
a) de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel op meer dan 1 m van het voorerf en meer dan 1 m van het naburige erf,
2° niet hoger dan:
a) 4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
b) 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en
c) de woning of het woongebouw,
3° gebouwd binnen de breedte van de gevel waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd,
4° minder dan 2,5 m diep,
5° zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd, en
6º (…).
10. Vast staat dat de corridor een lengte heeft van 15 meter, een breedte van 2 meter en een goothoogte van 2,80 meter. Dit bouwwerk vormt een (open) verbinding tussen het op 18 november 2008 vergunde woonhuis en vrijstaande bijgebouw op het perceel. De corridor is deels gebouwd op een kelder en is voorzien van een hellend glazen dak en deels van glazen wanden.
11. Ter zitting is vastgesteld dat de corridor hoger is dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning. Dit betekent dat niet is voldaan aan kenmerk 2°, sub b, van artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb voor het vergunningsvrij bouwen van een aan- of uitbouw, zodat reeds daarom een bouwvergunning is vereist.
12. Eisers hebben zich ter zitting bereid verklaard om te zijn de maatvoering van de corridor in overeenstemming te brengen met de eisen voor een vergunningsvrij bouwwerk en daartoe in overleg te willen treden met verweerder. In aansluiting hierop heeft verweerder verklaard dat, mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat sprake is van een op de grond staand gebouw in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bblb, hij op voorhand bereid is de begunstigingstermijn van het bestreden besluit (nogmaals) te verlengen, ten einde eisers in staat te stellen de betreffende aanpassing door te voeren.
Gelet hierop zal de rechtbank haar oordeel geven over de partijen verder nog verdeeld houdende vraag of de corridor kan worden aangemerkt als een op de grond staand bouwwerk, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb. Het antwoord op die vraag zou ook relevant kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of onder de Wabo sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk, omdat onder de gelding van die wet het criterium "op de grond staand" is gehandhaafd.
13. Verweerder heeft zich, met verwijzing naar ingewonnen informatie van de Helpdesk Bouwregelgeving van het (voormalige) ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, op het standpunt gesteld dat "op de grond staand" letterlijk is bedoeld. Volgens verweerder kan uit de door de Helpdesk gegeven antwoorden op vragen worden afgeleid dat, omdat de corridor (deels) is gebouwd op een kelder, geen sprake is van "op de grond staand".
14. De rechtbank volgt verweerder niet in deze uitleg. De eis dat een bouwwerk op de grond staat is naar het oordeel van de rechtbank in het Bblb opgenomen ter onderscheiding van bijvoorbeeld ondergrondse of verdiepte bouw of het bouwen op een verdieping. Weliswaar niet rechtstreeks in de Nota van toelichting bij het Bblb, maar in de Nota van toelichting bij het Besluit omgevingsrecht (Staatsblad 2010, 143), kan steun worden gevonden voor deze lezing. Op pagina 134 van dat Staatblad valt te lezen dat, net als in het Bblb, de eis is opgenomen dat een bijbehorend bouwwerk op de grond staat. Volgens de toelichting kunnen kelders en aan- en uitbouwen op een bovenverdieping dus niet beschouwd worden als bijbehorend bouwwerk in de zijn van deze bijlage (lees: vergunningsvrij bouwwerk). Volgens de toelichting is met bouwen op de grond ook bedoeld dat de begane grondvloer van het bijbehorende bouwwerk op normale wijze aansluit op het aansluitende afgewerkte terrein.
Dat met "op de grond" is bedoeld om een onderscheid te maken in het niveau waarop het bouwwerk wordt gerealiseerd, kan ook worden afgeleid uit de opsomming in onderdeel 10, sub a, van artikel 3, aanhef en onder e, van het Bblb. In dat artikelonderdeel wordt, ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast van een antenneinstallatie onderscheiden in plaatsing inpandig of ondergronds, plaatsing op de grond en plaatsing op een plat dak.
Dat de corridor in dit geval gedeeltelijk op een kelder is gebouwd, waarvoor overigens bouwvergunning is gevraagd en verleend, maakt dan ook niet dat de corridor niet op de grond staat.
15. Gelet op de omstandigheid dat de corridor, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet voldoet aan kenmerk 2°, sub b, van artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb, kan, ondanks dat sprake is van een op de grond staand bouwwerk, geen sprake zijn van een vergunningsvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Ww.
Vast staat dat eisers de corridor hebben geplaatst zonder bouwvergunning, zodat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb in beginsel bevoegd was eisers onder oplegging van een dwangsom te gelasten dit bouwwerk te verwijderen.
16. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Daarvan kan sprake zijn indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
17. Met betrekking tot de vraag of voor de corridor alsnog bouwvergunning kan worden verleend overweegt de rechtbank als volgt.
18. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c - voor zover hier van belang - van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
19. Het bouwwerk is in het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008", vastgesteld door de raad van de gemeente Asten op 7 juli 2009, gesitueerd op gronden met de bestemming "Wonen".
20. Ingevolge artikel 15.3.1 van de planvoorschriften mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.
Ingevolge artikel 15.3.2 van de planvoorschriften gelden met betrekking tot de inhoud van de woningen de volgende regels:
a. de inhoud van het hoofdgebouw van een woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, mag maximaal 600 m³ bedragen;
b. (…).
Ingevolge artikel 1 wordt in deze voorschriften verstaan onder:
aangebouwd bijgebouw: een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes;
hoofdgebouw: een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
21. Uit de stukken blijkt dat de inhoud van de woning en het vrijstaande bijgebouw, zoals vergund in 2008, 586 m³ respectievelijk 241 m³ bedraagt. De corridor heeft een inhoud van ongeveer 86 m³ en vormt, zoals hierboven reeds is vastgesteld, een (open) verbinding tussen het hoofdgebouw en het bijgebouw. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het vrijstaand bijgebouw, zoals vergund in 2008, door de bouw van de corridor, een aangebouwd bijgebouw als bedoeld in de planvoorschriften is geworden. De omstandigheid dat het bijgebouw thans door middel van de corridor is verbonden met het hoofdgebouw maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat de inhoud van het bijgebouw dient te worden meegeteld bij de berekening van de maximale inhoud van de woning als bedoeld in artikel 15.3.2 onder a van de planvoorschriften. De inhoud van het hoofdgebouw, de corridor en het bijgebouw tezamen bedraagt circa 913 m³. Het verlenen van een bouwvergunning voor de corridor is daarom niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.
22. Gesteld noch gebleken is dat het vigerende bestemmingsplan een ontheffings- of wijzigingsbepaling bevat op grond waarvan ten behoeve van onderhavig bouwwerk alsnog bouwvergunning kan worden verleend.
23. Ook is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het bestreden besluit anderszins sprake was van een concreet zicht op legalisatie binnen afzienbare tijd. Immers, vastgesteld moet worden dat verweerder niet bereid is gebleken om (alsnog) ontheffing ex artikel 3.23 van de Wro gelezen in samenhang met artikel 4.1.1 van het Bro te verlenen dan wel een projectbesluit te nemen als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro ten behoeve van de corridor. Daartoe heeft verweerder aangegeven dat met dit bouwwerk de maximale inhoudsmaat voor woningen zoals opgenomen in het recente bestemmingsplan alsook de ingevolge het provinciale beleid geldende maximale inhoudsmaat voor burgerwoningen in het buitengebied ruimschoots wordt overschreden. Verweerder heeft daarbij nog aangegeven niet bereid te zijn een grotere inhoud toe te staan ter voorkoming van verdere verstening van het buitengebied en het waarborgen van de openheid van het buitengebied. Het verlenen van medewerking aan het behoud van het bouwwerk zou voorts betekenen dat eisers op grond van het bestemmingsplan nog een vrijstaand bijgebouw van 80 m² kunnen realiseren, hetgeen verder afbreuk doet aan het streven om verstening tegen te gaan.
In beginsel volstaat het enkele feit dat verweerder niet bereid is gebleken ontheffing te verlenen of een projectbesluit te nemen, voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestond. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het in dit verband door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden is van een concreet zicht op legalisatie geen sprake. Dat het bouwwerk is uitgevoerd in glas, maakt niet dat van verstening geen sprake is. Er blijft immers sprake van bebouwing.
24. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers verder geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat verweerder op grond daarvan had moeten afzien van het opleggen van de last onder dwangsom.
25. Aan de mededeling dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen de bouw van de corridor wanneer dat gelijktijdig met het vergunde bouwplan wordt gerealiseerd, tenzij een verzoek om handhaving van een derde zou worden ontvangen, konden eisers in die zin vertrouwen ontlenen, dat niet tegen de realisering daarvan zou worden opgetreden als alleen niet zou worden voldaan aan de voorwaarde - voor vergunningsvrij bouwen - dat wordt gebouwd bij een bestaand hoofdgebouw. De rechtbank verstaat deze mededeling aldus dat daarmee zou worden vooruitgelopen op de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht dat voor vergunningsvrij bouwen die voorwaarde niet meer stelt.
26. Aan de mededeling konden eisers, gelet op de strekking ervan, niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder zou instemmen met de aanwezigheid van de corridor zoals deze is uitgevoerd. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter zitting hebben eisers er nog op gewezen dat de bouwinspecteur het perceel diverse keren heeft bezocht tijdens uitvoering van het vergunde bouwplan en zodoende de bouw van de corridor eerder moet hebben opgemerkt dan bij de oplevering.
Weliswaar is onbetwist dat tijdens de bouwwerkzaamheden van gemeentewege diverse controles zijn uitgevoerd, maar uit het ter zitting door verweerder getoonde overzicht met handgeschreven constateringen kan niet worden afgeleid dat de bouwinspecteur de corridor in aanbouw ook daadwerkelijk heeft gezien. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, door niet al tijdens de bouwwerkzaamheden tegen de bouw van de corridor op te treden, heeft ingestemd met de bouw van de corridor, zoals deze thans is uitgevoerd.
27. In hetgeen overigens nog door eisers naar voren is gebracht - namelijk dat het bouwwerk nauwelijks enige ruimtelijke impact heeft en dat omwonenden hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid daarvan - kan naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat handhavend optreden door verweerder in de gegeven situatie zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien.
28. Het beroep is, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ongegrond.
29. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor het geven van een last tot vergoeding van het griffierecht.
30. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>