ECLI:NL:RBZWB:2022:4808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
21/3092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,00, opgelegd aan de belanghebbende omdat hij op 25 juli 2021 omstreeks 13:07 uur zijn auto had geparkeerd op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in een situatie bevond van onmiddellijk in- en uitstappen, wat een uitzondering op de parkeerregelgeving zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het stilstaan van de auto, ook al was de motor aan, als parkeren moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat de belanghebbende niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3092
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] ,uit [plaats] , belanghebbende,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Breda(de heffingsambtenaar).

1.Inleiding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 64,50 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag parkeerbelasting).
1.2
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 juli 2021.
1.3
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op 25 juli 2021 omstreeks 13:07 uur stil op een parkeerplaats aan de [straatnaam] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Op de parkeerplaats geldt voor het parkeren van maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 18:00 uur en op zondag van 12.00 tot 18:00 uur een tarief van € 1,50 per uur. [1] Tijdens de controle met een scanauto op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij stil stond op de parkeerplaats om een persoon op te halen. Hij heeft de meest veilige plek gekozen om zijn auto stil te zetten, aan de achterkant van de woning van de persoon die hij op kwam halen. Die persoon was op dat moment slecht ter been in verband met een knieblessure. Gelet daarop is een in- en uitstaptijd van 1 tot 1.5 minuut volgens hem onrealistisch. Het is ook niet realistisch dat binnen die tijd een parkeerapp geactiveerd kan worden. Belanghebbende heeft daar aan toegevoegd dat hij aanwezig was in de auto en dat de motor draaide.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd aan belanghebbende, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een situatie van onmiddellijk in- en uitstappen. Het stilstaan, ook zonder de auto te verlaten, moet in beginsel als parkeren worden aangemerkt. Van parkeren is alleen geen sprake wanneer onmiddellijk personen in- en uitstappen of onmiddellijk zaken geladen of gelost worden. [2] De bewijslast dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen ligt op degene die zich op deze uitzondering beroept. Dat betekent dat het in dit geval op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in deze bewijslast geslaagd. Volgens vaste jurisprudentie kunnen onder het begrip “onmiddellijk instappen van personen” slechts die handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk instappen in de auto vormen en die plaatsvinden in de directe nabijheid van de auto, zoals het openen en sluiten van het portier en het gaan zitten in de auto. Het (gedurende enkele minuten) op de parkeerplaats achterlaten van de auto om een passagier op te halen of te wachten op die passagier kan niet onder de tijd worden begrepen, die nodig is voor en wordt gebruikt tot het onmiddellijk instappen van een passagier. [4] Onmiddellijk betekent dat een passagier al klaar staat om in te stappen en niet dat de bestuurder nog enige tijd, hoe kort dan ook, moet wachten. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn passagier slecht ter been was. De heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd die zijn gemaakt door een scanauto. Op deze foto’s zijn geen activiteiten zichtbaar waaruit blijkt dat sprake is van onmiddellijk in- of uitstappen. Dit betekent dat geen sprake is geweest van onmiddellijk instappen van personen, maar van parkeren, zodat parkeerbelasting verschuldigd is.

4.Conclusie en gevolgen

4.1
Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd op een plaats en tijdstip waar alleen tegen parkeerbelasting geparkeerd mag worden. Uit het voorgaande blijkt dat belanghebbende niet aan die verplichting heeft voldaan. De heffingsambtenaar was daarom bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen. Het beroep is ongegrond.
4.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 15 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (Parkeerverordening)
Artikel 1, onder a, van de Parkeerverordening
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 4 van de Parkeerverordening
De maatstaf van heffing en het belastingtarief zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2021.
Artikel 8 van de Parkeerverordening
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Voetnoten

1.Artikel 4 en 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 en het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021.
2.Artikel 1, onder a, van de Parkeerverordening.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3282, 5.
4.Gerechtshof Den Haag 19 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:657, r.o. 5.6.