ECLI:NL:GHAMS:2020:3282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
19/01228
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting met betrekking tot onmiddellijk laden en lossen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, die zijn rolstoelgebonden zoon moest ophalen, stelde dat hij niet had geparkeerd maar slechts 'onmiddellijk laden en lossen' had uitgevoerd. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had echter vastgesteld dat de auto van belanghebbende op 8 mei 2018 om 17.52 uur geparkeerd stond zonder dat er parkeergeld was betaald. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunt toegelicht, maar het Hof oordeelde dat de door belanghebbende ingebrachte verklaring en de foto’s van de scanauto niet voldoende bewijs boden voor zijn claim van onmiddellijk laden en lossen. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij enkel had stilgestaan voor het in- en uitstappen van zijn zoon en het laden van goederen. De stelling dat hij als pseudo-taxichauffeur fungeerde, werd eveneens verworpen, omdat dit de bewijslast niet veranderde.

Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van onmiddellijk laden en lossen, maar van parkeren in de zin van de Verordening, en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/01228
vijfde enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X], wonende te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 5 juli 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/7701 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020.
Ter zitting is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd en namens de heffingsambtenaar is verschenen [Y].

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat de auto met kenteken [kenteken] op 8 mei 2018 om 17.52 uur zou zijn geparkeerd ter hoogte van [adres], terwijl geen parkeergeld was betaald. De parkeerplaats is aangewezen als plaats waar alleen tegen voldoening van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Het tijdig door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ingestelde bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of sprake is van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals belanghebbende bepleit, of van ‘parkeren’ zoals de heffingsambtenaar bepleit.
3. Het Hof stelt voorop dat hetgeen de rechtbank in overwegingen 3 en 4 van haar uitspraak heeft weergegeven het toetsingskader juist weergeeft en maakt deze overwegingen tot de zijne.
4. Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat hij zijn auto niet had geparkeerd, maar dat zijn auto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, dan wel van het onmiddellijk laden of lossen van goederen (onmiddellijk laden en lossen) en betoogt dat onder hiervoor bedoelde tijd ook valt de tijd die nodig is om minder valide personen te begeleiden naar de auto. Hij stelt dat hij zijn rolstoelgebonden zoon hielp met in- en uitstappen en met het in- en uitladen van zojuist door zijn zoon gekochte tv-meubel en lampen. In een schriftelijke verklaring heeft deze zoon dit bevestigd. Belanghebbende stelt verder dat hij het raam aan de bestuurderskant open had laten staan en dat dit zijn standpunt ondersteund.
4. De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes standpunt dat sprake is van onmiddellijk laden en lossen betwist en heeft in dit kader foto’s die de scanauto heeft gemaakt overgelegd. Het Hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat dit foto’s zijn van de bewuste auto die op het bewuste tijdstip stil stond in een parkeervak op de locatie. Vast staat voorts dat belanghebbende noch zijn zoon zichtbaar zijn op de foto’s, niet in de nabijheid van de auto en niet op de stoep. Hiermee acht het Hof aannemelijk dat geen sprake is geweest van onmiddellijk laden en lossen.
5. Hetgeen belanghebbende daar tegenin heeft gebracht maakt dat niet anders. De ingebrachte verklaring van de zoon van belanghebbende en de verklaring van belanghebbende zelf dat het raam aan de bestuurderszijde open stond kunnen immers – al dan niet in samenhang – niet de conclusie dragen dat zijn auto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van de door belanghebbende gestelde handelingen, het begeleiden en helpen instappen van zijn zoon en het inladen van de zojuist gekochte tv-meubel en lampen. Belanghebbendes betoog dat geen sprake was van parkeren omdat hij moet worden aangemerkt als een pseudo-taxichauffeur baat hem al evenmin. Dit maakt namelijk de bewijslast die op belanghebbende rust, om aannemelijk te maken dat hij uitsluitend gedurende de hiervoor bedoelde tijd heeft stil gestaan, niet anders en in die bewijslast is hij, zoals hiervoor overwogen, niet geslaagd. De verwijzing door belanghebbende naar het arrest van Hof Amsterdam van 30 juli 2002, nr. 01/03136, ECLI:GHAMS:2002:AE6618 kan belanghebbende niet baten, reeds omdat de feiten en omstandigheden in de genoemde zaak onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
6. Nu is vastgesteld dat geen sprake is van onmiddellijk laden en lossen, maar van parkeren in de zin van de Verordening en door belanghebbende niet is betwist dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, heeft het belastbaar feit zich voorgedaan en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 1 december 2020 door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter van de enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.