In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 25.715, waarbij hij de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van € 7.867 had gecorrigeerd. Belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een Bed & Breakfast (B&B) exploiteert, betwistte deze correctie en stelde dat de gastenkamers in de B&B niet als woonhuis of woongedeelte kunnen worden aangemerkt volgens artikel 3.45 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank oordeelt dat de gastenkamers, gezien hun aard en inrichting, niet als woningen zijn te beschouwen. De beperkte faciliteiten en de inrichting van de kamers maken het onwaarschijnlijk dat gasten deze kamers als woning kunnen gebruiken. De rechtbank verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad, maar concludeert dat de omstandigheden in deze zaak wezenlijk verschillen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van de kwalificatie van gastenkamers in een B&B voor belastingdoeleinden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek heeft gecorrigeerd, en dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.