In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 30 juli 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2018, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.227 had aangegeven. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld en of de inspecteur de aftrek van scholingsuitgaven terecht heeft geweigerd. Belanghebbende, die in 2018 een deeltijdopleiding volgde, had scholingsuitgaven van € 7.260 opgegeven, maar de inspecteur weigerde deze in aftrek te brengen omdat belanghebbende aanspraak had op studiefinanciering. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de wettelijke regeling correct heeft toegepast en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van scholingsuitgaven.
Belanghebbende betoogt dat de strikte toepassing van de wet leidt tot ongelijke behandeling, maar de rechtbank wijst erop dat de wetgever deze situatie bij de wetgeving heeft meegewogen. De rechtbank verwerpt het beroep van belanghebbende op bijzondere omstandigheden en het fiscale gelijkheidsbeginsel, en concludeert dat de aanslag in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.