ECLI:NL:RBZWB:2022:4591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21 _ 3223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser was geregistreerd op het adres [naam adres 1] 31A in [plaats 2], maar het college had zijn registratie in de Basisregistratie Personen (brp) per 30 oktober 2019 beëindigd. Dit besluit volgde op een huisbezoek waarbij de eiser niet kon worden aangetroffen en na herhaaldelijke verzoeken om bewijs van zijn woonadres, die door de eiser niet zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden heeft gehandeld door de eiser uit te schrijven, omdat er geen aangifte van adreswijziging of vertrek was ontvangen en na gedegen onderzoek geen nieuwe verblijfsgegevens konden worden achterhaald. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op het adres woonde, en dat het college derhalve rechtmatig had gehandeld. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een ambtshalve uitschrijving uit de brp kan plaatsvinden, zoals het niet kunnen bereiken van de ingezetene en het ontbreken van aangiften.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3223 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats 1] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2020 (primair besluit) heeft het college eisers registratie in de Basisregistratie Personen (brp) op het adres [naam adres 1] 31A in [plaats 2] met ingang van
30 oktober 2019 beëindigd.
In het besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 juni 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en namens het college mr. E.M.A. Vissers-van Es.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser stond met vier andere personen ingeschreven op het adres [naam adres 1] 31A in [plaats 2] . Eiser is eigenaar van deze woning.
Naar aanleiding van een signaal van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit van 28 oktober 2019 is het college een onderzoek gestart naar het adres [naam adres 1] 31A.
Op 28 oktober 2019 heeft een huisbezoek op dit adres plaatsgevonden. Eén van de bewoners heeft een toezichthouder van het college binnengelaten en verklaard dat er vier personen op het adres woonachtig zijn, maar eiser niet.
Op 30 oktober 2019 heeft het college aan eiser een brief gestuurd. Daarin is gevraagd een adreswijziging door te geven of, als eisers adresgegevens wel kloppen, de meegestuurde verklaring in te vullen en te ondertekenen. Daarnaast is het voornemen geuit om ambtshalve eisers adresgegevens in de brp te wijzigen als het college niets van eiser zou vernemen. (het voornemen)
Bij brief van 30 maart 2020 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op
13 april 2020, omdat het niet is gelukt hem te bereiken. Eiser heeft hierop gereageerd en onder meer aangegeven dat 13 april 2020 een feestdag is, dat hij voor wat betreft corona tot de risicogroep behoort en dat zijn correspondentieadres [naam adres 2] 14 in [plaats 1] is.
Bij brief van 24 april 2020 – verzonden aan het correspondentieadres in [plaats 1] – heeft het college aan eiser verzocht om zijn nieuwe adres aan de betreffende gemeente door te geven.
Bij brief van 30 september 2020 – verzonden aan het adres in [plaats 2] en volgens het college op 22 oktober 2021 ook aan het correspondentieadres in [plaats 1] – heeft het college aangegeven dat sinds het voornemen van 30 oktober 2019 is verzonden, eiser geen nieuw adres bekend heeft gemaakt en dat onduidelijk is gebleven waar hij het meest verblijft. Het college wenst daarover duidelijkheid en verzoekt aan eiser bewijs waaruit blijkt dat hij op het adres [naam adres 1] 31A woont. Het college heeft om een aantal stukken verzocht.
Verder heeft het college aangegeven dat, indien blijkt dat eiser niet merendeels op het adres [naam adres 1] 31A verblijft en geen nieuw adres kan worden achterhaald, eisers adresregistratie zal moeten worden beëindigd. Eiser zal moeten worden geregistreerd als vertrokken uit Nederland naar: Onbekend.
Met het primaire besluit heeft het college eisers registratie in de brp op het adres [naam adres 1] 31A met ingang van 30 oktober 2019 beëindigd, omdat is gebleken dat eiser niet woonachtig is op dit adres en het college na uitgebreid onderzoek geen nieuw adres heeft kunnen achterhalen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met ingang van 1 december 2020 staat eiser ingeschreven in de gemeente [plaats 1] .
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college stelt dat als aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet brp zijn voldaan, hij een betrokkene ambtshalve dient uit te schrijven uit de brp. Het gaat om de volgende voorwaarden:
  • Betrokkene kan niet worden bereikt op het adres zoals geregistreerd in de brp
  • Er is geen aangifte van adreswijziging of vertrek ontvangen
  • Na gedegen onderzoek zijn geen nieuwe verblijfs- en adresgegevens bekend geworden
In dit geval is volgens het college aan deze voorwaarden voldaan. Het college heeft een huisbezoek afgelegd op het adres [naam adres 1] 31A, maar heeft eiser op dat adres niet kunnen bereiken. Daarna heeft het college aan eiser verschillende malen verzocht om contact op te nemen en bewijsstukken over zijn woonadres te overleggen. Hij heeft dat echter nagelaten. Ook heeft eiser geen aangifte van verhuizing gedaan en een ander adres van eiser is het college niet bekend.
2.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat hij vanaf circa mei/juni 2019 veel heeft gereisd in Oost-Europa en Frankrijk en vervolgens is vertrokken naar de Verenigde Staten. Hij is aan het begin van de coronatijd teruggekeerd en in quarantaine gegaan in [plaats 1] en [plaats 3] .
Volgens eiser heeft hij op 16 april en 6 mei 2020 telefonisch en schriftelijk gereageerd op de brief van het college van 30 maart 2020. Daar is geen reactie van het college op gekomen. Ook heeft eiser geen reactie van het parkeerbedrijf en de raadsgriffie ontvangen op brieven van hem.
Verder stelt eiser dat de brief van 30 oktober 2019 niet bestaat. Eiser heeft wel een brief, gedateerd 20 augustus 2019, ontvangen. Deze brief is, met uitzondering van de datum, gelijkluidend aan de brief van 30 oktober 2019. Daarnaast vraagt eiser of de betrokken brievenschrijvers wel de bevoegdheid daartoe hebben.
Eiser eist onder meer dat het bestreden besluit wordt vernietigd, dat het mandaatsbesluit wordt overgelegd en een redelijke parkeerfaciliteit van eigenaar/verhuurder conform de bezoekersregeling.
3.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Wat moet worden beoordeeld?
Het bestreden besluit gaat over de uitschrijving uit de brp van eiser van het adres [naam adres 1] 31A in [plaats 2] met ingang van 30 oktober 2019. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank dan ook uitsluitend voor of het college eiser op goede gronden met ingang van die datum van dat adres heeft uitgeschreven uit de brp.
Een groot deel van eisers beroepsgronden ziet echter niet op de uitschrijving uit de Brp. De rechtbank bedoelt hiermee gronden zoals de gronden over het niet reageren van het parkeerbedrijf en de raadsgriffie, drugsproblematiek, [naam adres 1] 32A, parkeervergunning/bereikbaarheid/toezicht, eigendom, discriminatie, openbare orde en misbruik van macht. Deze gronden vallen buiten de omvang van dit geding, De rechtbank zal over die gronden dan ook geen oordeel vellen.
Met betrekking tot eisers vraag over de bevoegdheid van de brievenschrijvers en zijn verzoek om het mandaatsbesluit te overleggen, wijst de rechtbank op het Algemeen Mandaatbesluit [plaats 2] 2019 dat op internet is te raadplegen. Daaruit is de rechtbank niet gebleken dat de personen die aan eiser brieven hebben gestuurd daartoe niet bevoegd waren.
Om welke periode gaat het?
Het college heeft eiser uitgeschreven van het adres [naam adres 1] 31A. Eiser is verschillende keren verzocht om bewijsstukken aan te leveren over zijn woonadres, maar hij heeft aan dat verzoek niet voldaan. Het college heeft eiser vervolgens uitgeschreven met ingang van de datum van het voornemen, namelijk 30 oktober 2019.
Eiser betwist dat er een voornemen is van 30 oktober 2019. Hij heeft wel een voornemen, gedateerd 20 augustus 2019, ontvangen.
Als de rechtbank echter uit zou gaan van de datum 20 augustus 2019 zou dat in eisers nadeel zijn. Dat zou namelijk betekenen dat de uitschrijving al met ingang van 20 augustus 2019 in plaats van 30 oktober 2019 in zou gaan. De rechtbank gaat daarom uit van de datum
30 oktober 2019.
De te beoordelen periode betreft derhalve de periode van 30 oktober 2019 (uitschrijfdatum [plaats 2] ) tot 1 december 2020 (inschrijfdatum [plaats 1] ).
Wet brp en rechtspraak
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is bepaald dat als een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college ambtshalve zorgdraagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
De hoogste beroepsinstantie in zaken als onderhavige, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), heeft in de uitspraak van 2 maart 2022 [1] overwogen:
‘Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet brp toepassing vindt, niet bekend is.’
In de uitspraak van 4 mei 2022 [2] heeft de AbRS overwogen:
‘Als bij het college na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op het adres woont waarop hij in de brp is ingeschreven, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij op dat adres woont.’
Adresonderzoek
Het college is, na een signaal van het Landelijk Aanpak Adreskwaliteit, een onderzoek gestart naar het adres [naam adres 1] 31A. Op 28 oktober 2019 heeft het college op dit adres een huisbezoek afgelegd. Eiser is toen niet aangetroffen en een bewoner van dit adres heeft verklaard dat eiser niet woonachtig is op dit adres.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft er toen bij het college in redelijkheid gerede twijfel kunnen ontstaan of eiser in de periode in geding wel op dit adres woonde. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij op dit adres woonde.
Het college heeft aan eiser bij brief van 30 september 2020 verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt dat hij op het adres [naam adres 1] 31A woonde (bankafschriften, polis inboedelverzekering en stukken van bezorging op dit adres). Hiermee kon eiser aannemelijk maken dat hij wel op dit adres woonde. Eiser heeft die stukken echter niet overgelegd en ook in de procedure bij de rechtbank is eiser niet gekomen met stukken waaruit blijkt dat hij in de periode in geding wél woonde op de [naam adres 1] . Ter zitting heeft eiser aangegeven niet bereid te zijn bankafschriften te overleggen. Dat zal voor zijn rekening en risico dienen te blijven.
Slotsom
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op grond van adresonderzoek, meer specifiek het huisbezoek op de [naam adres 1] 31A in [plaats 2] en de verklaring van één van de bewoners, er van uit kunnen gaan dat eiser niet op dat adres woonde. In ieder geval heeft daarover bij het college gerede twijfel kunnen ontstaan. Het lag daarom op eisers weg om aan te tonen dat hij daar wel woonde. Het college heeft aan eiser om stukken gevraagd om dat aan te tonen. Eiser heeft echter geen stukken overgelegd en is daartoe ook niet bereid, zo heeft hij ter zitting verklaard. Er is dan ook niet gebleken dat eiser in de te beoordelen periode woonadres had aan de [naam adres 1] 31A. Naar het oordeel van de rechtbank houdt het besluit van het college tot ambtshalve uitschrijving uit de brp van eiser van dit adres daarom stand.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 9 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: Wettelijk kader

WET BASISREGISTRATIE PERSONEN
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
Artikel 2.20
1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.45
1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
e. ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven;
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.69
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
4° gegevens over het woonadres;
Artikel 2.75
1. De gegevens over het woonadres worden ontleend aan een opgave van de ingeschrevene.
2. Indien aannemelijk is dat een gegeven in de opgave onjuist is, wordt het gegeven niet aan de opgave ontleend.
3. Als de ingeschrevene geen opgave heeft gedaan of aannemelijk is dat de opgave onjuiste gegevens bevat, kunnen de gegevens ambtshalve worden vastgesteld.

Voetnoten

1.vindplaats: ECLI:NL:RVS:2022:637