In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van een buitenlands beleggingsfonds om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2009 tot en met 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat deze afwijzing terecht was. De rechtbank stelde vast dat het beleggingsfonds niet aannemelijk had gemaakt dat het voldoende vergelijkbaar was met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin was bepaald dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeerde dat er geen recht bestond op teruggaaf van dividendbelasting, en dat er ook geen recht op rentevergoeding over de ingehouden dividendbelasting was. De beroepen van het beleggingsfonds werden ongegrond verklaard.