ECLI:NL:RBZWB:2022:4558
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting door buitenlands beleggingsfonds
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van een buitenlands beleggingsfonds om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2008 en 2009. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat deze afwijzing terecht was. De rechtbank stelde vast dat het beleggingsfonds niet aannemelijk had gemaakt dat het voldoende vergelijkbaar was met een fiscale beleggingsinstelling (fbi), wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de belanghebbende niet de nodige feiten had aangetoond die rechtvaardigen dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldeed. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten, omdat de tegemoetkoming voor een fbi nooit hoger kan zijn dan het af te dragen bedrag aan dividendbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting af, evenals het verzoek om vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.