Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/1622 en 21/1623, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond heeft verklaard. De rechtbank beoordeelt of de verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting tijdig zijn ingediend. De inspecteur had de verzoeken niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Belanghebbende, een algemeen nut beogende stichting, had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over de periodes van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 en van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019. De rechtbank concludeert dat de verzoeken niet tijdig zijn ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat de aangiften eerder dan de datum van ontvangst door de inspecteur waren verzonden. De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de coronacrisis een uitzonderlijke situatie was die een langere behandeltermijn rechtvaardigde. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de verzoeken om teruggaaf terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.