In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met klachten van fybromyalgie. Het Uwv had haar WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er onvoldoende beperkingen waren vastgesteld voor haar lichamelijke en cognitieve klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen terecht geen aanleiding zagen voor een verdere urenbeperking. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn behandeld. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure met ruim drie maanden was overschreden, en kende appellante een schadevergoeding van € 500,- toe. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld in de proceskosten van appellante ter zake van dit verzoek. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de toepassing van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures.