ECLI:NL:RBZWB:2022:4219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
02/821362-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Extreme overschrijding van de redelijke termijn en ontvankelijkheid van de officier van justitie in een hennepteeltzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 samen met anderen telen van 751 hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een extreme overschrijding van de redelijke termijn van bijna vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank stelde vast dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan inactiviteit van het openbaar ministerie en niet aan de verdediging. De rechtbank oordeelde dat de kwaliteit van het proces niet ernstig was aangetast en dat er geen reden was om de vervolging te schorsen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821362-15
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2022, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan de beroeps-of bedrijfsmatige teelt van 751 hennepplanten, althans deze hennepplanten aanwezig heeft gehad;
2. zich in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens een overschrijding van de redelijke termijn met bijna vijf jaar. Hoewel er tot en met december 2016 nog relatief voortvarend is opgetreden door het openbaar ministerie – en de zaak op dat moment klaar was om te worden afgedaan –, is wegens inactiviteit daarna aan de zijde van het openbaar ministerie niets meer gebeurd. Daarvoor is geen enkele serieuze rechtvaardiging gegeven of denkbaar.
De verdediging wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank van 11 juni 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2903) en voert aan dat deze overschrijding niet slechts met strafvermindering kan worden gecompenseerd. In dit stadium kan niet meer worden voldaan aan de garanties die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) biedt. De kwaliteit van het onderzoek ter zitting komt ernstig in het gedrang, nu de begindatum van de ten laste gelegde feiten meer dan tien jaar geleden is. Hierdoor kan in redelijkheid niet meer van verdachte worden verlangd dat hij reageert op de zich in het dossier bevindende e-mailberichten van meer dan 10 jaar geleden. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op het feit dat de beginselen van behoorlijke procesorde in ernstige mate zijn geschonden en een zorgvuldige beoordeling door de rechtbank onmogelijk is gemaakt, moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging. De vertraging in het aanbrengen van deze zaak is veroorzaakt door het feit dat een groot aantal andere zaken ook op zitting moest worden aangebracht. Hoewel er sprake is van een lang tijdsverloop, maakt de ouderdom van de feiten nog niet dat dit de
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg moet hebben. Het strafvorderlijk belang voor het aanbrengen van deze zaak op zitting is erin gelegen dat er sprake is van een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel met als doel dat de veroordeelde wordt teruggebracht in de situatie waarin hij was voordat hij met het criminele handelen begon, en waarbij het herstel van de rechtsorde aldus voorop staat.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet er, gelet ook op het arrest van 20 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1890), sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Als criterium daarbij geldt dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend.
De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen.
In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 21 oktober 2015, te weten de dag waarop verdachte voor de eerste keer door de politie is verhoord.
De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde datum, te weten 21 oktober 2017.
De redelijke termijn is dan ook met bijna vijf jaar overschreden, zodat het in dit geval duidelijk is dat de redelijke termijn in extreme mate is overschreden. Deze vertraging vindt zijn oorsprong in het stilzitten van het openbaar ministerie en is daarmee niet (mede) aan de verdediging te wijten.
In dit kader stelt de rechtbank vast dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten dateren van
1 januari 2012 tot 7 juli 2015, dat de verhoren van de getuigen door de rechter-commissaris op 6 december 2016 hebben plaatsgevonden en dat er vanuit het openbaar ministerie op
10 juli 2017 een brief met een concepttekst van de tenlastelegging naar de toenmalig raadsman van verdachte is verstuurd. In deze brief is aan de verdediging gevraagd om de eventuele wensen tot het verrichten van aanvullende onderzoekshandelingen kenbaar te maken. Vast staat dat er geen onderzoekswensen kenbaar zijn gemaakt en dat er daarna totdat deze zaak ter zitting van 27 juni 2022 is aangebracht niets meer is gebeurd.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de rechtbank acht geslagen op het door de Hoge Raad genoemde uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
De rechtbank is, gelet op de aard van de zaak en het onderzoek ter zitting, van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet zodanig is dat de waarheidsvinding (vergaand) is bemoeilijkt of in het geding is. Evenmin is de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting ernstig in het gedrag gekomen, waardoor de rechtbank niet meer tot een zorgvuldige beoordeling zou kunnen komen. Het is een zaak met een gering aantal feiten dat niet complex is. Er was op voorhand geen nader onderzoek nodig om de zaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting te kunnen behandelen en vervolgens tot een beslissing te komen. Er kan dan ook niet worden geoordeeld dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces.
Gelet op de door de officier van justitie gegeven reden van de voortzetting van de vervolging – inhoudende dat het belang van strafrechtelijk handhaven is gelegen in de ontnemingsvordering met als doel de rechtsorde te herstellen – is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend.
Op basis hiervan is voortzetting van de vervolging verenigbaar met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij is daarbij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit uitgegaan van de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Ten aanzien van feit 2 kan niet worden bewezen dat de elektriciteit in/uit een aansluitkast/meterkast is weggenomen, nu de elektriciteit al vóór de meterkast was afgetapt. Hij verzoekt verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken. Voor het overige kan ook dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen en verzoekt verdachte dan ook van de aan hem ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Voor zover de rechtbank wel van oordeel is dat verdachte betrokken is, stelt zij zich subsidiair op het standpunt dat de bewijsmiddelen alleen kunnen zien op de periode van 1 januari 2012 tot en met 7 april 2012. Voor wat betreft de overige periode moet verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu (overtuigend) bewijs daartoe geheel ontbreekt.
Tot slot is er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit geen sprake geweest van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, zodat dit onderdeel niet bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 10 juni 2015 is op het politiebureau te Hulst een anonieme brief ontvangen, waarin het vermoeden is uitgesproken dat in een woning aan [adres] te [plaats] een hennepkwekerij in bedrijf zou zijn. Naar aanleiding van dit schrijven is door Delta Netwerkbedrijf B.V. een tweetal elektriciteitsmetingen verricht op de elektriciteitslijn waar deze woning was gevestigd. Uit deze metingen bleek dat er meerdere hennepkwekerijen op deze lijn actief waren. Na binnentreding is in de kelder van de woning aan [adres] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Daarnaast is er gekeken of ten behoeve van deze hennepkwekerij de elektriciteit op illegale wijze werd afgenomen, hetgeen het geval bleek te zijn.
Op basis van de bevindingen is een onderzoek ingesteld en is het vermoeden gerezen dat meerdere personen, waaronder verdachte, betrokken zijn geweest bij deze hennepkwekerij.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Is verdachte betrokken geweest bij de hennepkwekerij?
Op basis van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is komen vast te staan dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in het pand aan [adres] te [plaats] , [gemeente] , waarin 751 hennepplanten zijn aangetroffen, en hij ten behoeve daarvan werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de verdediging dat verdachte vanaf 2010/2011 slechts op voornoemd adres is geweest in verband met het geven van advies over de woning en tuin en het verrichten van werkzaamheden aan de woning en tuin. De rechtbank is in het kader van de betrokkenheid van verdachte van oordeel dat de e-mailberichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in onderling verband met de overige bewijsmiddelen kunnen worden betrokken bij het bewijs. Met voldoende zekerheid is vast te stellen dat de
e-mailberichten zien op de aangetroffen hennepkwekerij. De stelling van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de daadwerkelijke verzender en ontvanger was van de aangetroffen berichten, wordt verworpen. De in de bewijsmiddelen opgenomen berichten van medeverdachten zijn geadresseerd aan verdachte, er wordt over en weer inhoudelijk gereageerd op berichten, de berichten vanuit verdachte zijn verstuurd vanaf zijn e-mailadres en worden ook afgesloten met zijn naam.
Bovendien komen persoonlijke omstandigheden die specifiek op verdachte zien veelvuldig in de e-mailberichten voor, zoals het verloop van de zwangerschap van de partner van verdachte en de geboorte van de dochters (tweeling) van verdachte. Verdachte heeft daarbij geen enkele aannemelijke verklaring gegeven over wie de e-mailberichten anders dan hij zou hebben ontvangen en verstuurd.
De ten laste gelegde periode
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit een in de bewijsmiddelenbijlage genoemd WhatsApp-bericht van 8 oktober 2015 blijkt dat verdachte op dat moment nog steeds beschikte over de sleutel van de woning aan [adres] te [plaats] . Verder is vast komen te staan dat verdachte vanaf het begin deel uitmaakte van het samenwerkingsverband ten behoeve van de hennepkwekerij en dat niet is gebleken dat hij op een gegeven moment uit die samenwerking is gestapt of gezet. Daarin weegt mee dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] (op 8 juli 2015) een notitie van [medeverdachte 3] is aangetroffen met daarop onder andere de [naam] . [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij niet tevreden was over de verdeling van de opbrengst in relatie tot de tijdsbesteding van eenieder. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte ook in de ten laste gelegde periode werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de hennepkwekerij en hiervan heeft geprofiteerd.
Beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Zij overweegt hierover als volgt.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat met betrekking tot de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt niet zozeer de hoeveelheid planten van belang is, maar veeleer de mate van professionaliteit en de gerichtheid op het behalen van financiële winst. De in deze zaak aangetroffen kweekruimten en bergingen en de zich daarin bevindende voorwerpen en stoffen zijn naar het oordeel van de rechtbank bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, dan wel voor het telen van grote hoeveelheden hennep. Dit oordeel wordt gebaseerd op hun aard en functie, maar ook op de gezamenlijkheid van de goederen. Zo is er gebruik gemaakt van kunstlicht met tijdschakelaars, CO2-boosters, (niet automatische) bevloeiingssystemen, temperatuur/ventilatieregelaars en werd een deel van de planten gekweekt in een hydrocultuur. Verder is de hennep geteeld voor geldelijk gewin, gelet op het feit dat de opbrengst van de hennepteelt werd verdeeld en dat ook verdachte hierin heeft meegedeeld. Daarmee is er, afgezien van het feit dat er een groot aantal hennepplanten is aangetroffen, sprake geweest van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, zodat ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, dat verdachte zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de beroeps- of bedrijfsmatige teelt van een hoeveelheid hennepplanten in de ten laste gelegde periode en plaats.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij in het pand aan [adres] te [plaats] , [gemeente] , in de ten laste gelegde periode op illegale wijze werd afgenomen. Er is namelijk geconstateerd dat er rechtstreeks op de aansluitkabel in de kelder een illegale aansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om en voorzag de kwekerij rechtstreeks van spanning. Mede gelet op de omvang van de hennepkwekerij, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de elektriciteit ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd weggenomen.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen en bewezen is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de elektriciteit bij het telen van hennep en zich daarmee in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit. In dit kader overweegt de rechtbank dat gelet op het verband tussen het telen van hennep en de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit, ook de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakt van de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de verbrekingshandelingen heeft verricht, doet aan het voorgaande niet af. Ten aanzien van het ten laste gelegde wegnemen van elektriciteit in/uit een aansluitkast/meterkast is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden bewezen, nu is gebleken dat de elektriciteit vóór de meter werd afgetapt. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 te [plaats] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid
hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 te [plaats] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan DELTA,
waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast vordert hij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden met een proeftijd van 2 jaar op te leggen. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van een groot aantal hennepplanten in een professionele, speciaal daarvoor gemaakte en ingerichte ondergrondse ruimte in een woning, en voorts aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking.
Hennepteelt is direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit en levert schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast levert een hennepkwekerij, waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd regelmatig (brand)gevaarlijke situaties op voor de omgeving en omwonenden, die veiligheidsrisico’s met zich brengen. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze mogelijke gevolgen niet bekommerd.
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 30 mei 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank houdt tot slot rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.3 heeft overwogen, is de redelijke termijn met bijna vijf jaar, en dus in extreme mate overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden moet naar bevind van zaken worden gehandeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte door de overschrijding gedurende een lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van zijn strafzaak.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en is zij alles afwegend van oordeel dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaar verbinden. Zij acht deze straf, in het bijzonder vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen
gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2022.