ECLI:NL:RBZWB:2022:4172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1736
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op IVA-uitkering in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2022, wordt het beroep van eiseres beoordeeld met betrekking tot haar verzoek om herbeoordeling van een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die voorheen werkzaam was als assistent chef broodafdeling, meldde zich op 27 juli 2015 ziek. Na een periode van ziekte ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiseres heeft in juni 2020 een herbeoordeling aangevraagd, maar het UWV besloot dat haar WIA-uitkering niet zou wijzigen, omdat zij weliswaar volledig arbeidsongeschikt was, maar deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2022 behandeld en concludeert dat het UWV op goede gronden heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b van het UWV voldoende heeft onderbouwd dat er een kans op herstel bestaat en dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van de verzekeringsarts. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres ongewijzigd wordt voortgezet vanaf de datum in geding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1736 WIA

uitspraak van 27 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over het verzoek om herbeoordeling in het kader van een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiseres was werkzaam als assistent chef broodafdeling voor 32 uur per week totdat zij zich op 27 juli 2015 ziek meldde wegens belemmerende gezondheidsklachten. Na een periode waarin eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, heeft het UWV met een besluit van 1 juni 2017 vanaf 24 juli 2017 aan eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 13 maart 2019 is deze uitkering vanaf 8 mei 2019 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiseres is in oktober 2017 voor 14 uur per week gaan werken bij [naam bedrijf] . In september 2019 heeft eiseres aan het UWV doorgegeven dat zij per 1 september 2019 minder kon werken door pijnklachten. Hierop heeft het UWV bij besluit van 7 oktober 2019 de hoogte van het voorschot op haar WIA-uitkering verhoogd. Vervolgens heeft eiseres zich op 8 januari 2020 ziek gemeld. Hierop heeft het UWV bij besluit van 23 januari 2020 aan eiseres vanaf die datum een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
Met een besluit van 30 januari 2020 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat haar WIA-uitkering niet wijzigt.
Eiseres heeft op 10 juni 2020 een herbeoordeling aangevraagd. Het UWV heeft met een besluit van 19 augustus 2020 (primair besluit) aan eiseres laten weten dat haar WIA-uitkering niet wijzigt. Eiseres wordt 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht met kans op herstel. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV is bij het standpunt gebleven dat eiseres weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Eiseres heeft tegen dit besluit bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 in Middelburg op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV
mr. M.B.A. van Grinsven. Tevens was als toehoorder aanwezig de echtgenoot van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV zich op goede gronden op standpunt heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020, omdat zij weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd.
Eiseres heeft samengevat in beroep aangevoerd dat aan haar vanaf 10 juni 2020 een IVA-uitkering dient te worden toegekend en dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringbeginsel. Tevens heeft eiseres verzocht om een deskundige te benoemen, omdat niet is overlegd met haar behandelend artsen.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich op goede gronden op standpunt heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020, omdat haar volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.1.
Arts [naam arts] heeft eiseres op 14 augustus 2020 gesproken tijdens een telefonisch spreekuurcontact. Medisch secretaresse [naam secretaresse] heeft op 29 juli 2020 telefonisch contact gehad met eiseres. De arts rapporteert op 17 augustus 2020 het volgende. Er is anamnestisch sprake van ziekte, te weten pijn na spondylose L4 tot en met S1 in 2011 bij artrose, een SI-syndroom operatief beiderzijds behandeld zonder subjectieve afname van pijn en acceptatieproblemen van de afgenomen gezondheid. De samenhang tussen deze ziekten, de (medicamenteuze) behandeling en de ervaren belemmeringen zijn consistent. Er is een duidelijke indicatie om beperkingen van de lichamelijke belastbaarheid te moeten aannemen. Eiseres is aangewezen op rugsparend werk en is beperkt in lopen, staan, zitten, tillen, hurken en bukken. Daarnaast zijn er psychische klachten, die anamnestisch weinig beperkingen verzoeken, maar toenemen door energieverlies. Een beperking op werken in een hoog tempo is derhalve aannemelijk. Daarnaast wordt een urenbeperking noodzakelijk geacht vanwege een stoornis in de energiehuishouding. Dit kan worden toegeschreven aan te groot energieverbruik op basis van (zoals vermeld in de richtlijn) ‘‘een langdurig verhoogd, niet fysiologisch niveau van activatie’’ vanwege aanhoudende pijnklachten. Afgaande op de rustmomenten in het dagverhaal en de slaapstoornis vanwege de pijn wordt een urenbeperking op grond van energetische en preventieve argumenten aangenomen. Ondanks inspanningen van de curatieve sector is er nog geen verbetering in de functionele mogelijkheden ontstaan. Vanwege acceptatieproblemen en energieverlies wordt een beperking toegevoegd. Op energetische gronden wordt een urenbeperking tot gemiddeld 6 uur per dag, gemiddeld 24 à 25 uur per week aannemelijk geacht. Gezien het tijdsverloop van een half jaar na de laatste operatie aan het bekken, de intense fysiotherapie en de behandeling door een psycholoog zijn verbeteringen te verwachten (niet binnen een jaar). De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 augustus 2020.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en heeft informatie opgevraagd bij huisarts [naam huisarts] en orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] . De verzekeringsarts b&b rapporteert op 8 februari 2021 dat de belastbaarheid correct is vastgesteld in de FML van 17 augustus 2020. Gezien de ontvangen informatie van de orthopedisch chirurg van 26 januari 2021 heeft de verzekeringsarts b&b getwijfeld of er nog wel een urenbeperking aan de orde was per datum in geding. Immers geeft de behandelaar aan dat de operatie van januari 2020 een positief effect had op de originele pijnklachten. Vanwege de mogelijke behandelingen wordt de urenbeperking gehandhaafd. Er is geen sprake van duurzame beperkingen, waardoor per datum in geding een IVA-uitkering niet aan de orde is. Conform het beoordelingskader van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen motiveert de verzekeringsarts b&b dat verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, nu bij eiseres geen sprake is van een progressieve aandoening en er behandelmogelijkheden zijn. Ook motiveert de verzekeringsarts b&b dat bij eiseres de verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het eerstkomend jaar, nu de operatie goed is verlopen, de pijnklachten zijn verminderd en eiseres nog behandelingen ondergaat bij de fysiotherapeut en psychotherapeut. Verder rapporteert de verzekeringsarts b&b dat een behandelend arts conform de KNGM-richtlijn niet de aangewezen persoon is om verklaringen af te geven over arbeidsongeschiktheid. Met name voor de WIA is bepaald dat de verzekeringsarts de aangewezen persoon is die hierover uitspraken doet.
4.2.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam moet worden geacht, zodat aan haar vanaf 10 juni 2020 (datum in geding) een IVA-uitkering dient te worden toegekend. Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt medische informatie overgelegd van haar fysiotherapeut, psycholoog en bedrijfsarts. Ook stelt zij dat dit uit de rapportages van het UWV uit 2017 blijkt. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, nu de arts en de verzekeringsarts b&b onvoldoende hebben onderbouwd waarom de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam te achten is. Tevens heeft eiseres de rechtbank verzocht om een neuroloog als deskundige onderzoek te laten doen naar de duurzaamheid van haar beperkingen en haar belastbaarheid.
4.3.
In reactie op de beroepsgronden en de overgelegde medische informatie rapporteert de verzekeringsarts b&b op 6 augustus 2021 het volgende. De ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding om het standpunt te wijzigen, nu daaruit blijkt dat er geen aandoeningen zijn gemist. Kenmerkend bij een somatisch-symptoomstoornis is dat sprake is van pijnklachten, met disproportionele en aanhoudende gedachten over de ernst van de klachten, maar ook aanhoudende hoge mate van angstgevoelens over gezondheid en klachten. Dit wordt bevestigd in de brief van psycholoog [naam psycholoog] van 29 april 2021. De behandeling bestaat uit individuele psychotherapie met lichaamsgerichte elementen in combinatie met CGT. Na effect-evaluatie zijn aanvullende behandelingen mogelijk (ACT, psychodynamische psychotherapie of psychomotorische therapie). Uit de brief van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut 1] van 21 april 2021 blijkt dat verbetering is opgetreden met oefentherapie. Met het voortzetten hiervan zal de belastbaarheid verder toenemen. Verder herhaalt de verzekeringsarts b&b dat voor WIA-beoordelingen de verzekeringsarts uitspraken doet over belastbaarheid ten aanzien van arbeid en niet de behandelaar.
In een aanvullende rapportage van 17 augustus 2021 rapporteert de verzekeringsarts b&b waarom mocht worden afgezien van een spreekuurcontact na primaire beoordeling door een arts. Ter zitting heeft eiseres dit niet betwist. Eiseres heeft aangegeven dat dit geen punt van geschil is.
4.3.
De rechtbank stelt als datum in geding vast 10 juni 2020. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze arbeidsongeschiktheid ook als duurzaam dient te worden aangemerkt, zodat eiseres recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Indien is gesteld dat in de periode na het eerste jaar sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, dient dat concreet en toereikend te worden onderbouwd. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling.
Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
4.5.1.
De rechtbank overweegt dat het geschil over de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid zich toespitst op de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in stap 2 van het stappenplan. Anders dan eiseres, stelt het UWV zich op het standpunt dat bij eiseres geen sprake is van duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat er een verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar wordt verwacht.
4.5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft in de bezwaarfase op 8 februari 2021 het volgende gerapporteerd. Bij eiseres is de verwachting dat (na de operatieve behandeling van een lumbale artrose op 8 januari 2020) verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het eerstkomende jaar. Uit de brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 26 januari 2021 blijkt immers dat de operatie goed is verlopen en dat de pijnklachten zijn verminderd. [naam orthopedisch chirurg] geeft ook aan dat de belastbaarheid over het algemeen toeneemt na een dergelijke operatie. Uit de rapportage van arts [naam arts] van 17 augustus 2020 blijkt dat eiseres rondom de datum in geding nog in de revalidatiefase zit, daar ze tweewekelijks fysiotherapie ondergaat. Uit de brief van psycholoog [naam psycholoog] van
22 juli 2020 blijkt dat door de behandeling de vermijdende coping strategie wordt doorbroken en dat eiseres hierdoor activiteiten kan oppakken die ze nu door angst vermijdt. De belastbaarheid zal hierdoor toenemen. In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts b&b op 6 augustus 2021 het volgende aanvullend gerapporteerd. Uit brief van psycholoog [naam psycholoog] van 29 april 2021 volgt dat eiseres wordt behandeld met individuele psychotherapie met lichaamsgerichte elementen in combinatie met CGT. Na effect-evaluatie zijn aanvullende behandelingen mogelijk, zoals ACT, psychodynamische psychotherapie of psychomotorische therapie. Uit de brief van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut 1] van 21 april 2021 volgt dat verbetering is opgetreden met oefentherapie en dat met het voortzetten van de spierkracht en de stabilisatie-oefeningen/looptechniek/houdingsoefeningen de belastbaarheid verder zal toenemen.
4.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b met zijn rapportages van 8 februari 2021 en 6 augustus 2021 concreet en toereikend onderbouwd dat in het eerste jaar na de datum in geding sprake was van een meer dan geringe kans op herstel/verbetering, zodat de beperkingen op 10 juni 2020 niet duurzaam zijn te achten. De verzekeringsarts b&b heeft uitvoerig gereageerd op de gronden van eiseres en heeft de ingebrachte medische informatie meegewogen bij het doorlopen van het stappenplan volgens het daarvoor geldende beoordelingskader. Dat later (een van) de door de verzekeringsarts b&b genoemde mogelijke behandelingen niet geschikt is gebleken voor verbetering van de belastbaarheid van eiseres, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Vaste rechtspraak is dat deze (latere) informatie niet mag worden meegenomen bij de beoordeling van de duurzaamheid naar de (eerder gelegen) datum in geding.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportages voldoende inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn die tot concrete verbetering kunnen leiden. In ieder geval per datum in geding was de verwachting gerechtvaardigd dat de belastbaarheid van eiseres zou kunnen verbeteren en dat haar functionele mogelijkheden op termijn zouden toenemen. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot de conclusie dat haar medische belastbaarheid onjuist is weergegeven en dat op de datum in geding met de genoemde behandelmogelijkheden geen toename van haar functionele mogelijkheden zou kunnen worden bereikt. Rond de datum in geding had er juist al een lichte verbetering van de originele pijnklachten plaatsgevonden en bestonden er voor eiseres nog verschillende behandelmogelijkheden. Het UWV heeft zich op goede gronden op standpunt heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020, omdat zij weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is per die datum.
4.7.
Ter zitting heeft eiseres haar verzoek om benoeming van een deskundige – meer specifiek een neuroloog – nader onderbouwd. Uit vaste rechtspraak van de CRvB naar aanleiding van het arrest Korosec [2] volgt dat voor het toewijzen van een verzoek om benoeming van een onafhankelijk deskundige onder meer vereist is dat twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b. [3] Uit overweging 4.6 volgt dat de rechtbank geen aanknopingspunt heeft gevonden voor twijfel aan de inzichtelijk gemotiveerde rapportages van de verzekeringsarts b&b van 8 februari 2021 en
6 augustus 2021 omtrent de duurzaamheid van de beperkingen, waarbij de door eiseres ingebrachte medische informatie is meegewogen. Gelet hierop wordt het verzoek tot benoeming van een onafhankelijk deskundige afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 10 juni 2020, omdat de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres wordt ongewijzigd voortgezet vanaf 10 juni 2020. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding of een vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat recht op een IVA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 18 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:698, en van 3 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1162.
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.