ECLI:NL:RBZWB:2022:4170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
21_1597 en 21_1598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bron van inkomen in het bestuursrecht met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2018 en 2019, waarbij de inspecteur de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende, die als fotograaf en filmmaker werkzaam is, had in zijn aangiften een negatief belastbaar resultaat aangegeven. De rechtbank behandelt de vraag of de activiteiten van belanghebbende kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen, waarbij de vereisten van deelname aan het economisch verkeer en de objectieve voordeelsverwachting aan de orde komen. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van belanghebbende niet voldoen aan de criteria voor een bron van inkomen, gezien de hoge kosten en de lage omzet, en bevestigt daarmee de aanslagen van de inspecteur. De beroepen worden ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1597en 21/1598
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , (belanghebbende),
en
de inspecteur van de belastingdienst(de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
  • een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.475 waarbij € 288 belastingrente in rekening is gebracht;
  • een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.088 waarbij € 85 belastingrente in rekening is gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn echtgenote
[naam 1] , en namens de inspecteur, [naam 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende verricht(te) activiteiten als fotograaf en filmmaker en is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven onder de naam ' [bedrijf] ’.
2.2.
In zijn aangiften in de jaren 2007 tot en met 2019 heeft belanghebbende de volgende omzetten en belastbare winsten aangegeven.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 ingediend naar een negatief belastbare winst van € 9.618 respectievelijk € 12.833.
2.4.
Bij de vaststelling van de definitieve aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangiften en heeft daarbij de in aanmerking genomen negatieve belastbare winsten gecorrigeerd. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een bron van inkomen.

3.Beoordeling door de rechtbank

Geschil
3.1.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbendes activiteiten kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen belanghebbendes activiteiten niet worden aangemerkt als een bron van inkomen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bron van inkomen?
3.3.
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) redelijkerwijs voordeel kan verwachten en (iii) dit voordeel beoogt te verwerven. Tussen partijen is enkel in geschil of is voldaan aan de tweede voorwaarde.
3.4.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 21 december 2018 overwogen dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht. [1] Voor die beoordeling is het van belang om vast te stellen of sprake is van activiteiten in de sfeer van verwerving van inkomsten of van activiteiten die, als voorzienbaar blijvend verliesgevend, in de sfeer van inkomensbesteding moeten worden geplaatst. [2] Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. [3]
3.5.
Belanghebbende heeft aangegeven dat hij een starter was in de filmbranche met een andere achtergrond (fotografie) en dat hij als gevolg van digitalisering geheel opnieuw is moeten beginnen. Belanghebbende richtte zich niet op het produceren van commerciële materie maar op productie van materie naar zijn hart en passie. Dat heeft geleid tot langdurige projecten waarbij belanghebbende veel werk heeft verzet zonder dat er vooraf zicht op was dat inkomsten gegenereerd zouden worden. Belanghebbende heeft verklaard dat de onderwerpen waarover hij films maakte zich er niet voor leenden om vooraf commerciële afspraken te maken. Hij dacht dat hij achteraf wel gegadigden zou vinden, net als bij de fotografie destijds. Belanghebbende heeft achteraf telkens geprobeerd om zijn films te verkopen, maar dit is niet danwel in beperkte mate voor delen van films gelukt. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar e-mailcorrespondentie aangevoerd dat begin 2019 een producent wel concrete interesse had in het gereed maken van een van zijn films voor grootschalige productie, maar dit helaas vanwege persoonlijke omstandigheden van de hoofdpersoon niet is doorgegaan.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat objectief bezien redelijkerwijs te verwachten was dat met de activiteiten van belanghebbende een voordeel kon worden behaald. De activiteiten van belanghebbende kosten veel tijd en brengen relatief gezien hoge kosten met zich mee tegenover een lage omzet. Dat is te zien aan het negatief belastbaar resultaat sinds 2007. De cumulatieve verliezen zijn als gevolg daarvan dusdanig hoog dat niet aannemelijk is dat die in afzienbare tijd zouden worden ingelopen. Belanghebbendes verschillende verklaringen bevestigen het oordeel van de rechtbank dat zijn werkwijze zodanige financiële risico’s en onzekerheid met betrekking tot te verwachten opbrengsten met zich brengt, dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. De door belanghebbende geschetste omstandigheden in 2018 en begin 2019 ten aanzien van zijn laatste film doen de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden, mede omdat uit de e-mailcorrespondentie geen concrete afspraken voortvloeien. Er lijkt juist sprake te zijn geweest van een verkennende fase en daarbij is het gebleven.
3.7.
Belanghebbendes activiteiten vormen dan geen bron van inkomen voor de jaren 2018 en 2019. Dat betekent dat de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 juist heeft vastgesteld.
Belastingrente
3.8.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslagen volgt.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390.
2.Vgl. Hoge Raad 14 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8770.
3.zie Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707 en Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390.