ECLI:NL:RBZWB:2022:4152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
BRE-22-359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en afwijzing verzoek immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen van 21 december 2021. De rechtbank heeft het beroep echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig en volledig was betaald. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroep vergezeld te gaan van de betaling van griffierecht, dat in dit geval € 365,- bedroeg. De griffier had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om betalingsonmacht te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de ingediende informatie niet voldoende was om aan te tonen dat de belanghebbende niet in staat was het griffierecht te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht gedeeltelijk was ontvangen, maar niet binnen de gestelde termijn. De belanghebbende had aangevoerd dat hij nooit een correct geformuleerde griffierechtnota had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen verontschuldiging was voor het verzuim. De griffierechtnota was correct verzonden naar de gemachtigde en voldeed aan de vereisten van de Awb.

Daarnaast heeft de gemachtigde verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 december 2021 (de uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 365,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
In verband met het beroep op betalingsonmacht heeft de griffier bij brief van 22 maart 2022 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de betalingsonmacht te onderbouwen zowel van belanghebbende zelf als voor iedere bestuurder en aandeelhouder afzonderlijk. Belanghebbende heeft bij brief van 23 maart 2022 informatie verstrekt.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 13 april 2022 het beroep op betalingsonmacht afgewezen en in de gelegenheid gesteld het resterende bedrag aan griffierecht van € 361,35 te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgehaald op een afhaallocatie van PostNL.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht gedeeltelijk is ontvangen. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Belanghebbende heeft desgevraagd gesteld dat nog nimmer een geheel en al correct geformuleerde griffierechtnota is ontvangen.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim.
De griffierechtnota is conform artikel 6:17 van de Awb terecht verzonden naar de gemachtigde en gelet op de inhoud van de nota is correct uitvoering gegeven aan artikel 8:41, vierde lid, van de Awb [1] . De nota in deze zaak bevat de naam van belanghebbende en het zaaknummer. Dat zaaknummer is samen met de ontvangstbevestiging van het beroep (waarin het aanslagnummer/kenmerk en in dit geval ook de WOZ-objecten zijn vermeld) te herleiden naar de aangevallen uitspraak op bezwaar en daarmee ook naar de WOZ-objecten. De stelling dat de nota niet correct zou zijn kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Opmerking verdient daarbij dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen. De rechtbank volgt de lijn van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat rechtspersonen eveneens een beroep kunnen doen op betalingsonmacht2. Bij de beoordeling of een rechtspersoon met succes een beroep kan doen op betalingsonmacht, moet niet allen worden beoordeeld of de rechtspersoon inkomen of vermogen heeft waaruit het verschuldigde kan worden voldaan, maar ook of de aandeelhouders en/of bestuurders van de rechtspersoon in staat moeten kunnen worden geacht de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen3. Op basis van de door belanghebbende ingebrachte gegevens kan niet worden vastgesteld dat sprake is van betalingsonmacht. Er is enkel een draagkrachtverklaring ingediend van het kantoor van de gemachtigde. Met deze verklaring kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in staat is om het griffierecht te betalen.
Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd en volledig betaald. Er is geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
De gemachtigde heeft tevens verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. Omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 29 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:764