In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 december 2020 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.885. Tevens was er belastingrente van € 169 in rekening gebracht. Belanghebbende had een dwangsom geëist vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag en belastingrentebeschikking.
De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de inspecteur terecht geen dwangsom heeft toegekend. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur tijdig op het bezwaar heeft beslist, aangezien de ingebrekestelling van belanghebbende pas op 27 november 2020 was ontvangen, waarna de inspecteur op 8 december 2020 uitspraak deed. De rechtbank oordeelt dat de e-mail van belanghebbende van 13 augustus 2020 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling, omdat deze niet voldoende aandringt op een beslissing van de inspecteur.
Wat betreft de belastingrente, merkt de rechtbank op dat belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskosten vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.