ECLI:NL:RBZWB:2022:4042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21/1278
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en correctie privégebruik bestelauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 12.819, die was opgelegd over de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 december 2019, en tegen een vergrijpboete van € 3.204. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd voor het privégebruik van een bestelauto, die door de belanghebbende ter beschikking was gesteld aan een werknemer zonder vast woonadres. De rechtbank oordeelde dat de kilometeradministratie die door de belanghebbende was overgelegd, onbetrouwbaar was en dat er privékilometers waren gereden. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag voor het privégebruik van de bestelauto bevestigd op een bedrag van € 1.557. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur de vergrijpboete ten onrechte had opgelegd, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende grove schuld had. De rechtbank heeft de vergrijpboete vernietigd en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1278
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende]te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 februari 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 mei 2016 tot en met 31 december 2019 van € 12.819 (aanslagnummer [aanslagnummer]; hierna: de naheffingsaanslag) alsmede de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 3.204 (hierna: de vergrijpboete) en in rekening gebrachte belastingrente van € 755 (hierna: de belastingrente).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2022 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [naam], en, namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de vergrijpboete betreft;
  • vernietigt de vergrijpboete;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden.

2.Gronden

2.1.
Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf], gevestigd in [plaats] ([land 1]), beherend vennoot is van belanghebbende en dat [naam] (hierna: [naam]) de enige gevolmachtigde is van belanghebbende. Stichting [stichting] (hierna: [stichting]) heeft de aandelen in [bedrijf]. [naam] is oprichter en enige bestuurder van [stichting], gevestigd op hetzelfde adres als dat van belanghebbende. [naam] heeft geen vast woonadres.
2.2.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en haar activiteiten bestaan onder meer uit werkzaamheden op het gebied van grond-, weg- en waterbouw in opdracht van voornamelijk grote aannemersbedrijven. [naam] verricht de feitelijke werkzaamheden.
2.3.
[stichting] is eigenaar van een perceel grond in [plaats] ([land 2]). Het college van burgemeester en schepenen van [plaats] heeft op 27 februari 2017 ten behoeve van [belanghebbende] - de heer [naam] [vergunning] afgegeven voor de bouw van een weekendverblijf (vakantiewoning) op het perceel.
2.4.
De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 mei 2016 tot en met 31 december 2019. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 27 mei 2020 (hierna: het rapport).
2.5.
Het rapport bevat de volgende bevindingen:
- Belanghebbende heeft een bestelauto van het merk en [bestelauto] (bestelauto) aan [naam] ter beschikking gesteld en [naam] gebruikt deze voor privédoeleinden. [naam] beschikt niet over een woonadres en heeft in de vrachtruimte van de bestelauto een slaapplaats ingericht. Belanghebbende heeft de voorbelasting op alle autokosten in aftrek gebracht. Het privégebruik van de bestelauto wordt gezien als een dienst waarover omzetbelasting is verschuldigd. Er wordt omzetbelasting nageheven over de periode mei 2016 tot en met december 2019 over het privégebruik van de bestelauto (catalogusprijs € 28.313).
- sinds 2016 heeft belanghebbende investeringen gedaan en kosten gemaakt voor het bouwen van de vakantiewoning in [plaats] ([land 2]). Een deel van de totaal in aftrek gebrachte voorbelasting heeft betrekking op de betreffende bouw en inrichting van die woning. Belanghebbende heeft geen objectieve gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de vakantiewoning gebruikt gaat worden voor het verrichten van belaste prestaties. De in Nederland verschuldigde omzetbelasting die tot nu toe op facturen aan belanghebbende is vermeld als voorbelasting, kan door belanghebbende niet in aftrek worden gebracht op haar aangifte omzetbelasting en wordt gecorrigeerd door middel van een naheffingsaanslag.
2.6.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Daarnaast is de vergrijpboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
2.7.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.925. De vergrijpboete en belastingrente zijn dienovereenkomstig verminderd tot respectievelijk € 1.731 en € 363.
2.8.
Niet in geschil is dat terecht een bedrag van € 876 aan omzetbelasting is nageheven. In geschil is uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:
Is de naheffing over het privégebruik van de bestelauto van € 1.557 juist?
Is de aftrek van voorbelasting over de facturen voor de bouw van de vakantiewoning in [plaats] van € 4.492 terecht gecorrigeerd?
Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Vraag a
2.9.
De inspecteur heeft geconstateerd dat belanghebbende in de mail van 15 december 2020 heeft verklaard dat elk jaar ook privé met de bestelauto is gereden. De achteraf opgestelde kilometeradministratie is volgens de inspecteur niet bruikbaar en [naam] heeft de bestelauto ook gebruikt om erin te slapen. Daarnaast ontbreekt een totaaloverzicht van de autokosten. Nu belanghebbende in de jaren 2016 tot en met 2019 de voorbelasting op alle autokosten in aftrek heeft gebracht en geen btw-correctie wegens privégebruik van de bestelauto heeft aangegeven, is terecht over het privégebruik van de bestelauto omzetbelasting nageheven. De btw-correctie over het jaar 2016 is, rekening houdend met een periode van 8 maanden, gesteld op 1,5% van de catalogusprijs van de bestelauto [1] (zijnde € 282). De btw-correctie over de jaren 2017 tot en met 2019 is voor ieder jaar op 1,5% van de catalogusprijs van de bestelauto (zijnde € 425 per jaar), aldus de inspecteur.
2.10.
Belanghebbende heeft naast een opgave van de zakelijk gereden kilometers een overzicht van de RDW overgelegd waarin de tellerstanden op bepaalde data van de bestelauto zijn weergegeven (het Tellerrapport van de RDW). Deze opgave heeft hij achteraf opgemaakt op basis van werkbriefjes met vermelding van werklocaties en daarbij is hij steeds uitgegaan van vertrek en terugkomst in [plaats]. Aan de hand daarvan heeft belanghebbende voor correctie wegens privégebruik van de bestelauto de volgende berekening gemaakt:
Tijdvak/
Jaar
Btw op kosten
Zakelijke
km
Gereden km volgens RDW
Aantoonbare
privé km
btw-correctie
2016
€ 128,29
41.903 (34 weken)
46.915 (52 weken)
34 weken: 0%
nihil
2017
€ 404,50
46.188
47.058
1,85%
€ 7,50
2018
€ 311,14
43.239
49.138
12%
€ 37,34
2019
€ 550,80
46.338
46.033
0%
nihil
2.11.
De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat in de jaren 2016 tot en met 2019 de bestelauto ook voor privédoeleinden aan [naam] ter beschikking is gesteld en hij deze bestelauto ook voor privédoeleinden heeft gebruikt. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat de vaststelling van de omvang van het privégebruik moet berusten op de werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 [2] , volgt dat belanghebbende concrete gegevens omtrent de werkelijke verhouding tussen beide categorieën van gebruik moet aanleveren.
2.11.1.
In de achteraf opgestelde kilometeradministratie met betrekking tot het jaar 2016, zoals die door belanghebbende eerst in de bezwaarfase is aangeleverd, staan op één regel meerdere plaatsnamen vermeld met daarachter het aantal gereden kilometers. Achter elke regel met exact dezelfde plaatsnamen staat exact hetzelfde aantal gereden kilometers (heen- en terugreis). Deze regels komen meerdere malen in de kilometeradministratie voor. Zo staat drie weken achter elkaar (week 19, 20 en 21) per week 1.223,8 kilometers vermeld. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat voor dezelfde heen- en terugreis het aantal gereden kilometers in die drie weken achter elkaar per week exact hetzelfde is. Daarnaast heeft [naam] in een e-mail van 15 december 2020 aan de inspecteur aangegeven dat uit zijn overzicht blijkt dat in 2016 in totaal 55.188 kilometers met de bestelauto is gereden, waarvan 41.903 zakelijk. Volgens het Tellerrapport van de RDW stond op 16 maart 2016 de tellerstand van de bestelauto op 158.780 km en op 17 maart 2017 op 205.695 km. Belanghebbende heeft aangenomen dat van het verschil in tellerstand (zijnde 46.915) 34/52 deel is toe te rekenen aan 2016 en dat daarom sprake is van enkel zakelijk gereden kilometers in 2016. Dat betekent dat volgens het Tellerrapport van de RDW minder kilometers zijn gereden (46.915 km) dan het aantal zakelijk gereden kilometers dat belanghebbende in de kilometeradministratie (55.188 km) heeft verantwoord. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de achteraf opgestelde kilometeradministratie onbetrouwbaar is en acht aannemelijk dat met de bestelauto in 2016 privékilometers zijn gereden. Een werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik, zoals belanghebbende bepleit, is niet vast te stellen met deze kilometeradministratie en het Tellerrapport van de RDW. De inspecteur heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de opgave van de autokosten (zie onder 2.10, tweede kolom) in beroep afwijkt van ‘autokosten’ en ‘reiskosten’ zoals die uit de administratie van belanghebbende blijken en dat niet is vast te stellen of door de slaapfunctie van de auto mogelijk nog andere kosten zijn gemaakt.
2.11.2.
Belanghebbende bestrijdt niet dat in 2017 sprake is van privé gereden kilometers. In de kilometeradministratie staan geen privékilometers vermeld. Belanghebbende heeft aan de hand van het Tellerrapport van de RDW een indicatie gemaakt van het aantal privékilometers in 2017. Zo vermeldt het Tellerrapport van de RDW de tellerstand op 16 maart 2016 (158.780), 17 maart 2017 (205.695) en 2 januari 2018 (252.753). Belanghebbende gaat ervan uit dat het verschil tussen de twee laatste tellerstanden het totaal aantal gereden kilometers in 2017 is. De rechtbank acht dat niet juist, immers voor het werkelijk aantal gereden kilometers in 2017 dient te worden uitgegaan van de tellerstand van de bestelauto op 1 januari 2017 en op 31 december 2017. Inzake de kilometeradministratie over het jaar 2017 constateert de rechtbank, net als voor 2016, dat achter regels met exact dezelfde plaatsnamen exact hetzelfde aantal gereden kilometers (heen- en terugreis) staan vermeld. Deze regels komen meerdere malen in de kilometeradministratie voor. Zo is een periode van zes weken achtereen (week 4 tot en met week 9) per week 1.611,4 kilometers vermeld. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat voor dezelfde heen- en terugreis het aantal gereden kilometers in die zes weken achter elkaar per week exact hetzelfde is. Ook voor het jaar 2017 vindt de rechtbank de achteraf opgestelde kilometeradministratie onbetrouwbaar. Gelet op het voorgaande is een werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik, zoals belanghebbende voor het jaar 2017 bepleit, niet vast te stellen met deze kilometeradministratie en het Tellerrapport van de RDW. De inspecteur heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de opgave van de autokosten in beroep (zie onder 2.10, tweede kolom) afwijkt van ‘autokosten’ en ‘reiskosten’ zoals die uit de administratie van belanghebbende blijkt en dat niet is vast te stellen of door de slaapfunctie van de auto mogelijk nog andere kosten zijn gemaakt.
2.11.3.
Voor het jaar 2018 bestrijdt belanghebbende eveneens niet dat sprake is van privé gereden kilometers. Vast staat dat in de kilometeradministratie geen privékilometers staan vermeld. [naam] heeft ter zitting verklaard dat hij met de bestelauto naar [land 1] is gereden. Niet in geschil is dat de reis naar [land 1] niet ten behoeve van belanghebbende is geschied. Nu die kilometers in de kilometeradministratie ontbreken, acht de rechtbank die onbetrouwbaar. Gelet op het voorgaande is een werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik, zoals belanghebbende ook voor het jaar 2018 bepleit, niet vast te stellen. De inspecteur heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de opgave van de autokosten in beroep (zie onder 2.10, tweede kolom) afwijkt van ‘autokosten’ en ‘reiskosten’ zoals die uit de administratie van belanghebbende blijkt en dat niet is vast te stellen of door de slaapfunctie van de auto mogelijk nog andere kosten zijn gemaakt.
2.11.4.
Ook ten aanzien van de kilometeradministratie over het jaar 2019 constateert de rechtbank dat achter regels met exact dezelfde plaatsnamen exact hetzelfde aantal gereden kilometers (heen- en terugreis) staan vermeld. Deze regels komen meerdere malen in de kilometeradministratie voor. Zo is een periode van vier weken achtereen (week 13 tot en met week 16) per week 985,4 kilometer vermeld. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat voor dezelfde heen- en terugreis het aantal gereden kilometers in die vier weken achter elkaar per week exact hetzelfde is. Ook voor het jaar 2019 vindt de rechtbank de achteraf opgestelde kilometeradministratie onbetrouwbaar. Een werkelijke verhouding tussen het privégebruik en het zakelijk gebruik, zoals belanghebbende bepleit, is niet vast te stellen met deze kilometeradministratie en het Tellerrapport van de RDW. De inspecteur heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de opgave van de autokosten in beroep (zie onder 2.10, tweede kolom) afwijkt van ‘autokosten’ en ‘reiskosten’ zoals die uit de administratie van belanghebbende blijkt en dat niet is vast te stellen of door de slaapfunctie van de auto mogelijk nog andere kosten zijn gemaakt.
2.11.5.
De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat de inspecteur ter zake van het privégebruik van de bestelauto over de tijdvakken 2016 tot en met 2019 terecht een bedrag van in totaal € 1.557 heeft nageheven.
Vraag b
2.12.
Artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) bepaalt (voor zover nu van belang) dat een belasting wordt geheven ter zake van leveringen van goederen welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Volgens artikel 2 van de Wet OB wordt op de verschuldigde belasting in aftrek gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen. Artikel 15, eerste lid, van de Wet OB bepaalt (voor zover van belang) dat de ondernemer de voorbelasting die door andere ondernemers ter zake van verrichte leveringen aan hem in rekening is gebracht in aftrek brengt voor zover de verkregen goederen door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
2.13.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat zij recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die aan haar in rekening is gebracht bij de aanschaf van bouwmaterialen ten behoeve van de bouw van de vakantiewoning in [plaats] ([land 2]). Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat zij eigenaar is gebleven van de aangeschafte bouwmaterialen en de daarmee gerealiseerde opstal en dat zij bevoegd is de woning, inclusief perceel, aan derden te verhuren (belast) dan wel te verkopen. Bij verkoop zal de opbrengst evenredig worden verdeeld tussen haar en [stichting] (eigenaar van het perceel). Daarnaast is in de huurovereenkomst vastgelegd dat [stichting] nadrukkelijk afstand doet van het recht op natrekking ten aanzien van de te bouwen woning, aldus belanghebbende. Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat de vakantiewoning nog niet is verhuurd en dat de bouw nog niet af is.
2.14.
Belanghebbende heeft in een e-mail van 11 januari 2021 verklaard dat met de verhuurder van het perceel ([stichting]) mondeling is overeengekomen dat belanghebbende op het perceel een vakantiewoning mag bouwen, dat de woning eigendom blijft van belanghebbende en dat belanghebbende de grond kaal en schoon oplevert zoals zij die ontvangen heeft van de verhuurder. Eerst in beroep heeft belanghebbende een huurovereenkomst (gedateerd 24 december 2016) voor het perceel in [plaats] overgelegd. Volgens belanghebbende wordt [stichting] volgens het Belgische recht geen eigenaar van de woning. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de huurovereenkomst waarin een bepaling is opgenomen dat [stichting] afstand doet van het recht op natrekking ten aanzien van de te bouwen woning. Volgens de schriftelijke overeenkomst loopt de huurperiode van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2026 (dus 9 jaar) en kan belanghebbende de opstal inclusief grond verhuren en verkopen. De overeengekomen (jaar)huurprijs is € 3.000. Belanghebbende heeft in de beroepsfase facturen van 20 december 2019 overgelegd van [stichting] aan belanghebbende voor € 5.000 huur over de periode 2017 tot augustus 2018 en voor € 6.000 huur over de periode september 2018 tot september 2020 en van 5 september 2020 voor € 9.600 huur voor de periode oktober 2020 tot december 2024. Belanghebbende heeft op 25 december 2019 in totaal € 11.000 betaald en op 5 september 2020 € 9.600. Het totaalbedrag komt uit op € 20.600 en wijkt daarmee af van het bedrag dat voor een periode van 8 jaar als huur in de huurovereenkomst is verwoord. Daarnaast heeft de inspecteur gesteld dat bij het boekenonderzoek in de administratie geen huurfacturen zijn aangetroffen en dat de enige factuur (factuurdatum 31 december 2019) die wel in de administratie is aangetroffen een factuur is van belanghebbende
aan[stichting] voor een bedrag van € 6.000 met als omschrijving
‘huur perceel [adres]’. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zoveel onduidelijkheden over de werkelijke rechtsverhoudingen tussen belanghebbende, [naam] en [stichting], dat niet aannemelijk is dat zij de bouwmaterialen in het kader van haar onderneming heeft aangeschaft en gebruikt of zal gaan gebruiken voor belaste handelingen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht het bedrag van de voorbelasting van € 4.492 op de aanschaf van de bouwmaterialen nageheven.
Conclusie vraag a en b
2.15.
De naheffingsaanslag, zoals die bij uitspraak op bezwaar is komen te luiden, blijft in stand.
Vraag c
2.16.
De inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd van 25% over de nageheven omzetbelasting en verwijt belanghebbende grove schuld. Ter zitting heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de grondslag van de vergrijpboete dient te worden beperkt tot 25% van € 4.492 (het bedrag van de naheffing over de aanschaf van bouwmaterialen). Het beroep is al om deze reden gegrond.
2.17.
Volgens belanghebbende heeft zij haar administratie laten controleren door haar belastingadviseur [belastingadviseur] en die heeft over de aftrek van voorbelasting niets gezegd. Daarnaast heeft zij geprobeerd bij andere advieskantoren advies in te winnen, maar niemand kon haar concreet antwoord geven op de vraag of zij de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek mocht brengen. Belanghebbende heeft in het kader van de bouw van de vakantiewoning aangevoerd dat zij eigenaar van de aangeschafte bouwmaterialen is gebleven en dat van belaste verhuur sprake zou zijn.
2.18.
Grove schuld doet zich voor indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende bij het doen van aangifte redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. De inspecteur moet grove schuld van belanghebbende op die momenten bewijzen. [3]
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende bij het indienen van de aangiftes en het vermelden van de voorbelasting op de bouwmaterialen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat er sprake is van grove schuld. De inspecteur heeft daarom ten onrechte een vergrijpboete opgelegd over de in zoverre nageheven omzetbelasting van € 4.492.
2.20.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank de vergrijpboete vernietigd.
Belastingrente
2.21.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast. Nu de naheffingsaanslag zoals die bij uitspraak op bezwaar is komen te luiden in stand blijft, geldt dat eveneens voor de belastingrente.
Proceskosten en griffierecht
2.22.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet gebleken is van beroepsmatig verleende juridische bijstand en overigens geen kosten zijn gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 29 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.conform de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën in het Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M, Stcrt. 2012, 14822, onderdeel 2.7.
3.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.