In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het tijdvak van 17 september 2018 tot en met 3 juni 2020 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd ter hoogte van € 3.684, alsook een verzuimboete van hetzelfde bedrag. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende met een motorrijtuig met Duits kenteken gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder dat hiervoor MRB was betaald.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende sinds 1995 op een Nederlands adres staat ingeschreven en dat hij op verschillende momenten met de auto is aangetroffen. Ondanks zijn verklaringen dat de auto van een vriendin was en dat hij deze slechts af en toe gebruikte, oordeelt de rechtbank dat hij de auto feitelijk ter beschikking had. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de inspecteur ligt, maar dat belanghebbende niet voldoende tegenbewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de auto hem niet ter beschikking stond.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat de boete passend is, gezien de omstandigheden. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.