ECLI:NL:RBZWB:2022:3965

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1366
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek nabestaandenuitkering na beëindiging uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een herzieningsverzoek voor een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw). Eiseres had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot in 2006, maar deze uitkering was beëindigd in 2015 omdat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Eiseres verzocht de Svb om herziening van het besluit tot beëindiging van haar uitkering, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Svb weigerde dit verzoek, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb in eerdere besluiten had aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Eiseres voerde aan dat er nieuwe informatie was van haar psycholoog, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat deze al eerder bekend was en niet eerder kon worden overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het herzieningsverzoek te honoreren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1366 ANW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 mei 2020 (primaire besluit) heeft de Svb een herzieningsverzoek van eiseres afgewezen.
In het besluit van 24 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 juli 2022. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Overwegingen

1.
Feiten
Na het overlijden van haar echtgenoot op 17 augustus 2006 heeft de Svb eiseres een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) toegekend. Tevens heeft de Svb eiseres een halfwezenuitkering toegekend op grond van het feit dat het jongste kind dat tot het huishouden van eiseres behoorde jonger was dan 18 jaar.
Bij besluit van 30 oktober 2014 is het recht op beide uitkeringen van eiseres beëindigd per 31 januari 2015. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het jongste kind van eiseres op 11 januari 2015 de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Eiseres is er daarbij op gewezen dat indien zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is, zij contact op dient te nemen met de Svb omdat zij in dat geval mogelijk in aanmerking komt voor een voortgezette nabestaandenuitkering.
Op 7 november 2014 heeft eiseres de Svb telefonisch verzocht de Anw-uitkering te laten voortduren op de grond dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verzocht om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres te onderzoeken. Omdat volgens het UWV eiseres minder dan 45% arbeidsongeschikt is, is bij besluit van 18 februari 2015 aan eiseres medegedeeld dat zij geen aanspraak meer kan maken op een Anw-uitkering. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 31 juli 2015 ongegrond verklaard. Het door eiseres hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:2706) ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1200) deze uitspraak bevestigd.
Op 5 mei 2020 heeft eiseres een Anw-uitkering aangevraagd. Zij heeft daarbij een brief van [naam psycholoog] , psycholoog bij [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ), van 1 april 2020 overgelegd.
De Svb heeft deze aanvraag opgevat als een herzieningsverzoek. Bij het primaire besluit is dit verzoek afgewezen. De brief van [naam bedrijf] wordt wel gezien als nieuw feit, maar leidt niet tot een andere beslissing. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De Svb heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen aanleiding wordt gezien om terug te komen op de beslissing die in rechte vaststaat. Het rapport van de [naam bedrijf] Groep wordt niet gekwalificeerd als een nieuw feit en/of veranderde omstandigheid. Dit rapport is voorgelegd aan een verzekeringsarts van het UWV. Uit artikel 14 van de Anw volgt dat de nabestaande van wie de uitkering is beëindigd omdat hij of zij niet langer ten minste 45% arbeidsongeschikt was, bij een latere toename van de arbeidsongeschiktheid geen aanspraak meer kan maken op die uitkering. Volgens de Svb kunnen de gestelde toegenomen beperkingen geen recht doen ontstaan op een Anw-uitkering omdat uitsluitend de situatie op de datum in geding van belang is.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat zij nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De Svb is gehouden om haar besluit om het herzieningsverzoek af te wijzen nader toe te lichten. De weigering tot heroverweging van het besluit uit 2015 is dan ook evident onredelijk. Het door eiseres bij het herzieningsverzoek overgelegde rapport van [naam bedrijf] Groep is aan te merken als een bewijsstuk van eerder gestelde feiten en omstandigheden die niet eerder konden worden overgelegd. Dit betreft een nieuw rapport met nieuwe inzichten. De Svb had het rapport moeten voorleggen aan een verzekeringsarts. De Svb heeft reeds eerder een procedure gevoerd tegen eiseres en het lijkt er sterk op dat zij niet nogmaals een procedure over wenst te doen.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
In geschil is of de Svb het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen.
De rechtbank constateert dat de Svb zowel in het primaire als in het bestreden besluit spreekt over afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit van 31 juli 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een kennelijke verschrijving en wordt door de Svb het besluit van 11 februari 2015 -waarbij de aanvraag van eiseres om herleving van haar recht op een Anw-uitkering is afgewezen- bedoeld.
De rechtbank begrijpt de aanvraag van eiseres zo dat zij daarin zowel voor het verleden als voor de toekomst om herziening van het besluit van 11 februari 2015 vraagt.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder een Anw-uitkering heeft genoten en dat het recht op die uitkering is beëindigd. Die beëindiging is in bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven en daarmee in rechte komen vast te staan. Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de aanvrager wanneer de aanvraag betrekking heeft op herziening voor het verleden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aandragen.
5.3
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de bestuursrechter, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden, moet toetsen of de Svb zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat de Svb dit standpunt terecht heeft ingenomen, kan dat de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd echter nog tot het oordeel komen dat het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [1]
5.4
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.5
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die tot herziening van het eerdere besluit moeten leiden. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 11 februari 2015 onmiskenbaar onjuist of kennelijk onredelijk is.
De rechtbank ziet niet in waarom de informatie van [naam bedrijf] van 1 april 2020 niet eerder had kunnen worden overgelegd. Het betreft een op verzoek van eiseres verstrekte kopie van het behandelplan van eiseres. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat daarin gesproken wordt over nieuwe feiten en/of omstandigheden. Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat de informatie die door [naam bedrijf] in de brief van 1 april 2020 wordt gedeeld, reeds bekend was en ook al meegewogen is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank sluit zich daarom aan bij wat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] op 25 november 2020 heeft gerapporteerd, namelijk dat er geen reden bestaat om af te wijken van de eerder vastgestelde belastbaarheid en daarmee van de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.
5.6
Omdat het gaat om een zogenoemde duuraanspraak moet ook worden bekeken of er aanleiding is voor herziening voor de toekomst. Het recht op een nabestaandenuitkering ontstaat alleen indien de nabestaande arbeidsongeschikt is op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde. Daarom kunnen eventuele wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres die zijn ontstaan na de dag van overlijden van haar echtgenoot er niet toe leiden dat een recht op een nabestaandenuitkering vanwege arbeidsongeschiktheid alsnog ontstaat. Overigens is, zoals hiervoor is overwogen, van een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid ook niet gebleken.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 14 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 14 van de Algemene nabestaandenwet luidt:
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°. op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°. op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
2. Het recht op nabestaandenuitkering gaat in op de eerste dag van de maand van overlijden van de verzekerde.
3. Voor de nabestaande die op de dag van overlijden van de verzekerde niet voldoet aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, omdat het kind op het moment van overlijden tot het huishouden van een ander behoort, gaat het recht op nabestaandenuitkering in op de eerste dag van de maand waarin hij als gevolg van het overlijden wel aan die voorwaarde voldoet.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:791