ECLI:NL:CRVB:2019:1200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/4250 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de nabestaandenuitkering van appellante ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving deze uitkering na het overlijden van haar echtgenoot in 2006. In 2015, toen haar jongste kind 18 jaar werd, heeft de Svb haar medegedeeld dat de uitkering per 1 februari 2015 zou worden ingetrokken, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van een door haar ingeschakelde deskundige, zenuwarts/psychiater D.H.J. Boeykens, heeft gevolgd. Deze deskundige concludeerde dat appellante in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar beperkingen.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij lijdt aan een chronische depressie en dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht heeft geweigerd de uitkering voort te zetten, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de motivering van de deskundige en de arbeidsdeskundige gevolgd en geconcludeerd dat de Svb in hoger beroep de beslissing voldoende heeft onderbouwd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, maar met verbetering van de gronden. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.560,- bedragen.

Uitspraak

17.4250 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 april 2017, 15/7554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 april 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. B. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Appellante heeft een reactie ingezonden.
Appellante heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Svb heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, zodat de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) wegens het overlijden van haar echtgenoot [in 1] 2006. [in 2] 2015 is haar jongste kind achttien jaar geworden. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de Svb appellante bericht dat haar uitkering ingevolge de ANW per 1 februari 2015 wordt ingetrokken. Daarbij heeft de Svb erop gewezen dat indien appellante 45% of meer arbeidsongeschikt is, zij recht blijft houden op een nabestaandenuitkering.
1.2.
Appellante heeft op 7 november 2014 aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en daarom nog wel recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft de Svb - onder verwijzing naar een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv) van 10 februari 2015 - appellante bericht dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ANW omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het tegen het besluit van 18 februari 2015 ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 31 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de conclusie van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, zenuwarts/psychiater D.H.J. Boeykens - dat kan worden ingestemd met de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 9 februari 2015 - kan worden onderschreven. Weliswaar maakt die deskundige een uitzondering op het punt van het vermogen van appellante om haar eigen emoties op een adequate manier te uiten, doch dit verhinderde haar volgens die deskundige niet om op de datum in geding het werk in de haar voorgehouden functies te verrichten. De rechtbank overweegt voorts dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is helder en overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Weliswaar geeft de deskundige aan dat zijns inziens appellante met betrekking tot het vermogen haar eigen emoties op adequate manier te uiten niet voldoende beperkt werd geacht door de verzekeringsartsen, maar omdat een correctie op dat punt niet leidt tot conflict met de belastingen die in de haar geduide functies bestaan, levert dat in het arbeidskundig deel van het onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante geen wijziging op. Overigens ziet de rechtbank ook geen redenen af te wijken van de conclusies van de deskundige. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die conclusies dienen te worden gevolgd. Het medisch onderzoek met de correctie van deskundige Boeykens heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor appellante geschikte functies. De rechtbank heeft de belasting van de voorgehouden functies vergeleken met beperkingen van appellante en heeft daarbij zowel de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid als de correctie van de deskundige. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij gelet op informatie van de behandelend sector lijdende is aan een chronische depressie en dat zij op grond van die ernstige psychiatrische stoornis meer beperkt is en dat er dan ook ten onrechte passende functies zijn gevonden. Voorts verzoekt appellante de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit verzoekt de Svb om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd appellantes nabestaandenuitkering ook na 31 januari 2015 voort te zetten, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
Wettelijk kader
4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
Inhoudelijke beoordeling.
4.3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern gelijk aan wat zij tijdens de procedure bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarbij is van belang dat de rechtbank - om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van appellante - de zenuwarts/psychiater Boeykens als deskundige heeft benoemd teneinde van verslag en advies te dienen.
4.3.2.
Naar aanleiding van hetgeen onder 4.3.1 is gesteld, merkt de Raad op dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Terecht heeft de rechtbank de deskundige gevolgd, nu deze - na eigen onderzoek van appellante - zorgvuldig en met inachtneming van alle beschikbare informatie tot zijn conclusie is gekomen, het rapport inzichtelijk en consistent is en het advies overtuigend is gemotiveerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het in vaste rechtspraak besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2902). Gegeven het voorgaande ziet de Raad dan ook geen aanleiding nogmaals een onderzoek door een deskundige te initiëren.
4.3.3.
Naar aanleiding van het rapport van Boeykens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in hoger beroep - met tussenkomst van de Svb - desgevraagd beoordeeld of de hiervoor bij 2 genoemde functies ook bij het licht van het feit dat Boeykens appellante ook beperkt acht op het punt van het uiten van de eigen gevoelens voor appellante geschikt moeten worden geacht. In zijn rapport van 21 augustus 2018 komt die arbeidsdeskundige gemotiveerd tot de conclusie dat gelet op de aard van de werkzaamheden verbonden aan de voor appellante geselecteerde functies, bedoelde extra beperking voor appellante geen belemmering vormt om de functies naar behoren te kunnen verrichten. De Raad ziet geen reden om aan dat oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. Daarbij is nog van belang dat ook de deskundige appellante met inachtneming de extra beperking op het punt van het “uiten van de eigen gevoelens“ in staat acht de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
Conclusie
4.4.1.
Uit 4.3 volgt dat de Svb zich op basis van het advies van het Uwv bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 45% bedraagt. Gegeven echter het feit dat naar aanleiding van het rapport van Boeykens de beperkingen vermeld in de FML op het punt van “het uiten van eigen gevoelens” dienden te worden aangevuld, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Met de reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
21 augustus 2018 is het bestreden besluit pas in hoger beroep voorzien van een toereikende onderbouwing. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat appellante niet is benadeeld omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb daarom worden gepasseerd. Het bestreden besluit wordt in stand gelaten. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden.
4.4.2.
Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 768,- in beroep en € 768,- in hoger beroep, in totaal € 2.560,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 2.560,-;
- bepaalt dat de Svb het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.L. Rijnen
md