ECLI:NL:CRVB:2019:1200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de nabestaandenuitkering van appellante ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving deze uitkering na het overlijden van haar echtgenoot in 2006. In 2015, toen haar jongste kind 18 jaar werd, heeft de Svb haar medegedeeld dat de uitkering per 1 februari 2015 zou worden ingetrokken, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van een door haar ingeschakelde deskundige, zenuwarts/psychiater D.H.J. Boeykens, heeft gevolgd. Deze deskundige concludeerde dat appellante in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar beperkingen.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij lijdt aan een chronische depressie en dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht heeft geweigerd de uitkering voort te zetten, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de motivering van de deskundige en de arbeidsdeskundige gevolgd en geconcludeerd dat de Svb in hoger beroep de beslissing voldoende heeft onderbouwd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, maar met verbetering van de gronden. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.560,- bedragen.