RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummers BRE 18/2451, BRE 18/2456 tot en met BRE 18/2458
uitspraak van 28 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 9 maart 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de volgende aan hem opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB), en de daarbij afgegeven beschikkingen vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente:
- over het jaar 2011 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 14.831 (aanslagnummer [aanslagnummer] ), een vergrijpboete van € 8.934 en belastingrente van € 2.544.
- over het jaar 2012 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 15.540 (aanslagnummer [aanslagnummer] ), een vergrijpboete van € 9.362 en belastingrente van € 2.304.
- over het jaar 2013 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 15.820 (aanslagnummer [aanslagnummer] ), een vergrijpboete van € 9.530 en belastingrente van € 1.871.
- over het jaar 2014 een naheffingsaanslag OB tot een bedrag van € 11.909 (aanslagnummer [aanslagnummer] ), een vergrijpboete van € 7.174 en belastingrente van € 961.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] en
[inspecteur] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 november 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende heeft op 16 december 2021 per e-mail een verdagingsverzoek ingediend. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek per brief en per e-mail, beide verzonden op 16 december 2021, om proceseconomische redenen afgewezen. De rechtbank heeft in haar bericht aan belanghebbende toegelicht dat zij bij brief van 17 mei 2021, naar aanleiding van een eerder door belanghebbende ingediend verdagingsverzoek, eenmalig uitstel heeft verleend in verband met de toenmalige coronamaatregelen en daarbij aangegeven dat geen verder uitstel meer zal worden verleend nadat al eerder, op verzoek van belanghebbende, gewacht is het met plannen van een zitting. De rechtbank heeft belanghebbende de gelegenheid geboden om via een beeldverbinding de zitting bij te wonen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Uit informatie van het digitale beveiligingssysteem van de rechtbank is gebleken dat belanghebbende de e-mail van de rechtbank voor aanvang van de zitting heeft geopend. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien om de zitting aan te houden.