In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2022 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had eerder op 7 juli 2021 de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 12 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Belanghebbende heeft verzet ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om tijdig beroep in te stellen.
Tijdens de zitting op 1 juli 2022 heeft belanghebbende zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij problemen had met zijn (psychische) gezondheid, wat leidde tot verwardheid en frequente ziekenhuisopnames. Hij stelde dat hij de uitspraak op bezwaar pas kort voor het verstrijken van de beroepstermijn had ontvangen en dat hij het beroepschrift tijdig had ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de uitspraak op bezwaar pas laat had ontvangen. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift niet verschoonbaar was en dat de overschrijding van de termijn niet kon worden gerechtvaardigd door de aangevoerde omstandigheden.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum.