ECLI:NL:RBZWB:2022:3855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_727 en 21_2430 en 21_5276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van de minister voor Medische Zorg en Sport inzake de Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut en de Verdeelplannen voor medische vervolgopleidingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2022, wordt het beroep van eiseres, een instelling in de geestelijke gezondheidszorg, tegen drie besluiten van de minister voor Medische Zorg en Sport behandeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de instemming van de minister met de wijziging van de 'Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut, basisberoep en specialismen' en tegen de vaststelling van de Verdeelplannen voor de jaren 2021 en 2022. De rechtbank oordeelt dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door in te stemmen met de regeling van de FGzPt, die geen regelgevende bevoegdheid heeft ten aanzien van de basisberoepen zoals gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. De rechtbank vernietigt het besluit van 3 mei 2021 en herroept het primaire besluit van 15 december 2020, omdat de minister zijn bevoegdheid onvoldoende heeft ingevuld en de FGzPt onterecht invloed heeft gekregen op de regelgeving voor basisberoepen. De beroepen tegen de Verdeelplannen worden ongegrond verklaard, omdat eiseres niet erkend is als praktijkopleidingsinstelling, wat een wettelijke eis is om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage. De rechtbank oordeelt dat de minister in de toekomst moet zorgen voor een duidelijke scheiding van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/727, 21/2430 en 21/5276

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J. Breedijk),
en
De minister voor Medische Zorg en Sport, de minister voor Medische zorg, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (thans de minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport), de minister
(gemachtigde: mr. E. van Brandwijk).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen:
  • Het besluit van 31 december 2020 over de vaststelling van het ‘Verdeelplan 2021 medische vervolgopleidingen’ (BRE 21/727);
  • Het besluit van 3 mei 2021 over de instemming met het besluit van het bestuur van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten tot wijziging van de ‘Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut, basisberoep en specialismen’ (BRE 21/2430); en
  • Het besluit van 18 augustus 2021 over de vaststelling van het ‘Verdeelplan 2022 medische vervolgopleidingen’ (21/5276).
Dit laatste beroep is, met instemming van de minister, aangemerkt als een rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek tot rechtstreeks beroep vervolgens gehonoreerd.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde en [naam directeur] (directeur), en namens de minister zijn gemachtigde, [naam vertegenwoordiger] en mr. T.K. Pham.

Beoordeling door de rechtbank

Positie eiseres
1.1
Eiseres is een instelling in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en verleent psychologische zorg. Eiseres wenst de opleiding voor gezondheidszorgpsycholoog te verzorgen althans daar opleidingsplaatsen voor beschikbaar te hebben en te houden en daarvoor – vervolgens – een subsidie in de vorm van een beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen te ontvangen.
1.2
In het verleden (laatstelijk in het jaar 2018) heeft [naam bedrijf] – een andere entiteit dan eiseres - een beschikbaarheidbijdrage ontvangen. De aanvraag voor het jaar 2019 werd afgewezen, omdat de erkenning van [naam bedrijf] als praktijkopleidingsinstelling voor de opleidingen gezondheidspsycholoog en psychotherapeut met ingang van 1 juli 2018 door de Commissie Registratie en Toezicht (CRT) van de Federatie voor Gezondheidspsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt) is ingetrokken. [1]
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Instemming met de Regeling van de FGzPt (procedure 21/2430)
3.1
Bij besluit van 15 december 2020 heeft de minister ingestemd met het besluit van het bestuur van de FGzPt van 27 januari 2020, gewijzigd op 16 november 2020 en 1 december 2020, tot wijziging van de ‘Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut, basisberoep en specialismen’. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het besluit van 3 mei 2021 heeft de minister de bezwaren van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ten aanzien van beroepen binnen de psychologie onderscheid wordt gemaakt tussen basisberoepen en specialismen.
De beroepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut worden aangemerkt als basisberoep. Die basisberoepen mogen op grond van artikel 3 van de Wet BIG alleen worden uitgeoefend door personen die staan ingeschreven in het BIG-register. De minister beslist op aanvragen om inschrijving in het BIG-register. Daarvoor is vereist dat de aanvrager voldoet aan bepaalde opleidingseisen. Om in het betreffende register als gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt het bezit van een getuigschrift vereist waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij de Besluiten psychotherapeut en gezondheidszorgpsycholoog gestelde opleidingseisen. Dit getuigschrift wordt uitgereikt door opleidingsinstellingen die door de minister zijn aangewezen.
Naast de regeling voor de basisberoepen kent artikel 14 van de Wet BIG ook een regeling voor beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot een deelgebied van hun beroep. Wanneer een organisatie van beroepsbeoefenaren een specialistenregister heeft voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren met een bijzondere deskundigheid en daaraan een titel heeft verbonden, kan de minister bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt.
De FGzPt is een dergelijke door de minister erkende organisatie van beroepsuitoefenaars. Zij is het overkoepelend orgaan voor de specialismen klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog. De minister heeft bepaald dat specialisten die in dat register staan ingeschreven die wettelijk erkende specialistentitel dragen.
3.3
Eiseres heeft aangevoerd dat de FGzPt geen regelgevende bevoegdheid toekomt ten aanzien van de basisberoepen die vallen onder artikel 3 van de Wet BIG, zoals gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres verwezen naar een nota van 15 april 2019 gericht aan de minister.
In die nota staat onder punt 1 dat de aanleiding voor de nota is dat er in het veld onduidelijkheid bestaat over welke taken en bevoegdheden de FGzPt heeft ten aanzien van de in artikel 3 van de Wet BIG geregelde beroepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. In de praktijk is de situatie ontstaan dat het college van de FGzPt regels stelt ten aanzien van die beroepen en de registratiecommissie van de FGzPt hier toezicht op houdt, alsof het wettelijke regels zijn. Verschillende partijen hebben aan het ministerie gevraagd of de FGzPt hiertoe wel bevoegd is. De FGzPt stelt namelijk strengere eisen ten aanzien van de opleiding en de opleider dan de wettelijke eisen, waardoor partijen niet kunnen starten met het aanbieden van de opleiding.
Onder punt 7 van deze nota staat dat de huidige regelgeving onduidelijkheden bevat en problemen geeft in de uitvoering. De ministeriële goedkeuring van de reglementen van de FGzPt ziet (voor een deel) ten onrechte op de opleidingen voor de basisberoepen in plaats van alleen op de registratie van de specialisten.
Eiseres voert aan dat de minister stelt dat het om een wijziging in de zin van artikel 14 van de Wet BIG gaat, maar de naam van de Regeling is misleidend, de inhoud onduidelijk en voor wat betreft de beroepen die vallen onder artikel 3 van de Wet BIG, in strijd met de wet. Private regelgeving die met instemming van de minister kracht van wet krijgt, mag volgens eiseres geen onduidelijkheden bevatten en geen problemen geven in de uitvoering.
Daarnaast zijn volgens eiseres de titels gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut op grond van artikel 3 van de Wet BIG beschermde titels, die niet mogen worden gebruikt in een privaatrechtelijke regeling. Een instemming van de minister met een dergelijke regeling, ook al geldt die alleen voor beroepen die vallen onder artikel 14 van de Wet BIG, impliceert gezag van de FGzPt ten aanzien van de opleiding in de basisberoepen, zo stelt eiseres.
3.4
De minister erkent dat de wet geen regelgevende bevoegdheid toekent aan de FGzPt ten aanzien van artikel 3 van de Wet BIG-beroepen. Zijn instemming is echter beperkt tot de regels die zien op beroepsbeoefenaren die een specialistentitel voeren als bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG. De instemming met de wijziging ziet niet op aspecten die betrekking hebben op de basisberoepen als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG.
De minister stelt dat eiseres al in een eerdere bezwaarprocedure heeft verwezen naar de nota van 15 april 2019. In die bezwaarprocedure ging het concreet om een aanwijzing van een opleidingsinstelling. Toen is geconstateerd dat de praktijk van aanwijzing en toezicht op opleidingsinstellingen inderdaad niet geheel in lijn is met de regelgeving, omdat de FGzPt geen regelgevende bevoegdheid heeft, aldus de minister. Uit de nota blijkt weliswaar dat op ambtelijk niveau is voorgesteld om het juridisch kader te verduidelijken of aan te scherpen, maar daarover heeft de minister nog geen besluit genomen. De minister heeft toegezegd dat hij ervoor zal zorgen dat indien in een concreet geval de regelgeving van de FGzPt aanvullende eisen worden gesteld ten opzicht van de toepasselijke amvb’s, de regelgeving van de FGzPt buiten beschouwing zal worden gelaten.
Ter zitting hebben de gemachtigden van de minister aangegeven dat de minister voornemens is met een algemene maatregel van bestuur het juridisch kader aan te passen en te verduidelijken, maar dat besluitvorming daaromtrent niet op korte termijn kan worden verwacht. De mogelijke oplossingsrichtingen worden momenteel nog verkend.
3.5
De rechtbank stelt vast dat de titel van de Regeling volledig luidt:
“REGELING GEZONDHEIDSZORGPSYCHOLOOG EN PSYCHOTHERAPEUT, BASISBEROEP EN SPECIALISMEN
Regeling inzake de instelling van specialismen als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg,en inzake de nadere regelgeving omtrent de opleidingen over de basisberoepen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut.” (onderstreping rechtbank)
De rechtbank overweegt dat de minister al geruime tijd, in ieder geval al sinds de nota van 15 april 2019, op de hoogte is van deze problematiek. In de nota staat ook dat de regelingen van de FGzPt niet alleen voorschriften bevatten voor specialisten (vanwege artikel 14 van de Wet BIG), maar ook voor opleidingsinstellingen voor de basisberoepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut (als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG). De wet kent echter geen grondslag om in te stemmen met de regelingen ten aanzien van de onderdelen die betrekking hebben op de artikel 3 van de Wet BIG-beroepen. De verantwoordelijkheid voor de basisberoepen ligt volledig bij de minister en niet bij de FGzPt.
In de huidige situatie leidt dat ertoe dat de strengere verenigingsregels van de FGzPt tot wettelijke regels worden verheven en als zodanig worden toegepast. Partijen die daar niet aan voldoen, komen per definitie niet in aanmerking om de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut te verzorgen. Sterker nog, zij kunnen daarover niet eens een bestuursrechtelijk appellabel besluit verkrijgen van de verantwoordelijke minister, omdat privaatrechtelijke instellingen zoals de opleidingsinstellingen en Stichting TOP opleidingsplaatsen de aanvraagprocedure uitvoeren en daarbij met instemming of op aanwijzing van de minister de regels van de FGzPt toepassen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister met deze instemming van de Regeling niet heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend bestuursorgaan betaamt en dat het bestreden besluit daarom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb).
Ten onrechte heeft de minister geen aanleiding gezien om de FGzPt op te dragen de aspecten in de regeling die betrekking hebben op artikel 3 van de Wet BIG te schrappen en de beschermde titels uit artikel 3 van de Wet BIG te verwijderen uit de Regeling. Door opnieuw in te stemmen met een dergelijke verwarrende en onjuiste regelgeving, laat de minister zijn regelgevende bevoegdheid inmiddels feitelijk invullen door een daartoe niet bevoegde private instelling en vult de minister zelf zijn bevoegdheid tot het stellen van regels voor de basisberoepen onvoldoende in. Dat klemt temeer nu meerdere partijen de minister hebben gevraagd actie te ondernemen en zij er in de praktijk tegenaan lopen dat de FGzPt strengere eisen stelt dan bij wet voorzien.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit van 3 mei 2021 zal worden vernietigd. Het primaire besluit van 15 december 2020 zal de rechtbank herroepen.
De Verdeelplannen 2021 en 2022 (procedures 21/727 en 21/5276)
4.1
Op 27 augustus 2020 heeft de minister voor Medische Zorg en Sport het ‘Verdeelplan 2021 medische vervolgopleidingen’ gepubliceerd. In het verdeelplan heeft de minister het maximumaantal instroomplaatsen per specialisme per opleidende zorgaanbieder vastgesteld. Die plaatsen kunnen ook in aanmerking komen voor een beschikbaarheidbijdrage voor het jaar 2021. De beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen is een subsidie, die op grond van artikel 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) wordt toegekend door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). Ook ten behoeve van de verdeling van de beschikbaarheidbijdrage stelt de minister het verdeelplan op.
Het algemene kader van voorwaarden en verdeelregels voor 2021 is door de minister van VWS vastgesteld in het ‘Spelregeldocument 2021’. Stichting TOP opleidingsplaatsen stelt op verzoek van het ministerie van VWS ieder jaar een toewijzingsvoorstel op voor het verdelen van instroomplaatsen aan praktijkinstellingen volgens een toewijzingsprotocol.
De praktijkopleidingsinstellingen dienen ruim vóór 31 maart 2020 bij de opleidingsinstelling kenbaar te maken hoeveel instroomplaatsen zij voor de opleidingen willen aanvragen. De opleidingsinstellingen geven deze aantallen vervolgens conform het toewijzingsprotocol uiterlijk 31 maart 2020 door aan Stichting TOP opleidingsplaatsen.
Het toewijzingsprotocol voorziet in een klachten- en geschillenprocedure waarvan praktijkinstellingen gebruik kunnen maken. Het toewijzingsvoorstel van Stichting TOP opleidingsplaatsen is een advies aan de minister. De minister stelt op basis van dit advies een verdeelplan op en moet bij het vaststellen van het verdeelplan onderzoeken of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.2
Eiseres is het niet eens met het verdeelplan 2021 en heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar voerde eiseres aan dat het verdeelplan niet is gemotiveerd en dat haar niet de mogelijkheid is geboden om voor het jaar 2021 in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage. Eiseres wil voor het jaar 2021 alsnog opgenomen worden in het verdeelplan voor zes instroomplaatsen voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.
4.3
In het besluit van 31 december 2020 heeft de minister de bezwaren van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. De minister wijzigt het verdeelplan 2021 niet. Het komt volgens de minister voor eigen rekening en risico van eiseres dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de toewijzingsprocedure. Door hiervan geen gebruik te maken zijn de door haar gewenste instroomplaatsen niet in het advies van Stichting TOP opleidingsplaatsen en in het verdeelplan van de minister betrokken.
4.4
In het verweerschrift van 6 augustus 2021 neemt de minister het standpunt in dat eiseres geen belanghebbende is bij het besluit van 31 december 2020, omdat zij zich niet tijdig heeft gemeld bij Stichting TOP opleidingsplaatsen en omdat zij niet is erkend als praktijkopleidingsinstelling.
De rechtbank volgt de minister hierin niet. Eiseres wil graag opleiden en wenst in het verdeelplan te worden opgenomen. Ook wenst eiseres voor de haar toe te wijzen plaatsen een beschikbaarheidbijdrage van de NZa te ontvangen. Dat zij niet erkend is als praktijkopleidingsinstelling, is een inhoudelijke voorwaarde om opgenomen te worden in het verdeelplan. Dat betekent niet dat ze geen belang heeft bij een besluit daarover. Dat eiseres geen aanvraag heeft gedaan, moge zo zijn, maar blijkens de informatie van de minister ter zitting had die aanmelding bij Stichting TOP opleidingsplaatsen door een praktijkopleidingsinstelling moeten gebeuren en dat eiseres zelf niet bij de adviseur van de minister een aanmelding heeft gedaan, kan eiseres daarom niet worden tegengeworpen.
4.5
Ten aanzien van het procesbelang overweegt de rechtbank dat het jaar 2021 weliswaar is gepasseerd, maar dat het procesbelang van eiseres is gelegen in mogelijke toekomstige opname in verdeelplannen.
4.6
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat in de procedure besluitmomenten en vermeende bevoegdheden zitten die ten eerste strijdig zijn met wet- en regelgeving en die ten tweede onzorgvuldig zijn in de tijd.
Volgens eiseres is het toewijzingsproces in strijd met wet- en regelgeving en onzorgvuldig. Zij voert daartoe aan dat een zorginstelling één tot anderhalf jaar van tevoren al een keuze moet maken voor een opleidingsinstelling, terwijl dan nog niet duidelijk is of er überhaupt budget is om te gaan opleiden. Ook worden nieuwkomers volgens eiseres niet geïnformeerd door Stichting TOP. Dit is volgens haar in strijd met de open toegang tot een subsidieregeling. Het te volgen tijdpad is volgens eiseres onhaalbaar, aangezien een zorginstelling niet tijdig kan weten aan welke voorwaarden zij moet voldoen, zoals dat er een erkenning moet zijn. Het is volgens eiseres onmogelijk om voor 31 maart 2020 als instelling erkend te zijn en tijdig de behoefte aan opleidingsplaatsen door te geven.
4.7
De minister stelt zich op het standpunt dat in de wet- en regelgeving staat aan wie
(opleidende zorgaanbieders), voor welke activiteiten (vormen van zorg, waaronder
opleidingen) en onder welke voorwaarden de NZa een beschikbaarheidbijdrage kan toekennen. De NZa doet dit met inachtneming van het door de minister vastgestelde verdeelplan. Op de website van de rijksoverheid, de website van de NZa en de website van Stichting TOP is alle benodigde informatie te vinden - ook voor nieuwe beoogde praktijkopleidingsinstellingen - over de procedure tot vaststelling van het verdeelplan en is duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden een praktijkopleidingsinstelling moet voldoen. Het proces is naar de mening van de minister dan ook kenbaar en dit wordt jaarlijks gevolgd. Het is juist dat praktijkopleidingsinstellingen al in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de beschikbaarheidbijdrage ziet bij de opleidingsinstellingen kenbaar dienen te maken hoeveel instroomplaatsen zij voor de opleidingen willen aanvragen. Dit is echter inherent aan de systematiek voor de verdeling van het aantal opleidingsplaatsen en de toekenning van de beschikbaarheidbijdrage. Het is bovendien niet ongebruikelijk dat een subsidie vooraf moet worden aangevraagd en dat eerst aangetoond dient te worden dat aan bepaalde voorwaarden en vereisten wordt voldaan, alvorens aanspraak kan worden gemaakt op subsidie. Indien een zorginstelling praktijkopleidingsplaatsen beschikbaar wil stellen dan ligt het naar de mening van de minister op de weg van de zorginstelling om zich te (laten)
infomeren over de voorwaarden om voor bekostiging in aanmerking te komen en het daarbij te volgen tijdpad. Bovendien heeft eiseres in het verleden een beschikbaarheidbijdrage ontvangen, zodat van haar verwacht had mogen worden dat zij bekend was met de procedure en het bijbehorende tijdpad.
4.8
De rechtbank kan de minister in deze uitleg volgen. De minister stelt terecht dat als een partij geen aanvraag doet, deze ook niet opgenomen wordt in het verdeelplan. De procedure kan bekend worden verondersteld, nu deze voldoende kenbaar is en de bestuurders van eiseres daar al in het verleden mee te maken hebben gehad. Dat het gebruikelijk is dat de aanmeldingen van de praktijkopleidingen voor het verdeelplan door de opleidingsinstituten gebeuren, hoeft eiseres er niet van te weerhouden zelf een aanmelding te doen.
4.9
Eiseres voert aan dat de minister eist dat een zorginstelling erkend dient te zijn om opgenomen te worden in het verdeelplan. Stichting TOP vult dit in door als vereiste op te nemen dat een zorginstelling door de CRT dient te zijn erkend op basis van de door de FGzPt opgestelde erkenningseisen. Het toewijzingsprotocol van Stichting TOP bevat dus een aanvullende buitenwettelijke eis.
De toedeling van maximaal 1% aan nieuwe erkende instellingen en het feit dat alleen gesubsidieerde plekken uit het verleden worden meegenomen in de verdeling van toekomstige subsidie werpt een enorme drempel op voor nieuwe toetreders en partijen die wensen te groeien en is daarmee strijdig met de open toegang tot een subsidieregeling.
Tot slotte stelt eiseres dat in geval van een Dienst van Algemeen Economisch belang (DAEB) de parameters op basis waarvan de beschikbaarheidbijdrage wordt berekend, vooraf op objectieve en transparante wijze moet worden vastgesteld. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op de wijze waarop het verdeelplan van de minister tot stand komt, worden bepaalde ondernemingen begunstigd (op grond van hun eigen regels) ten opzichte van concurrerende ondernemingen zoals eiseres, die niet tot de groep met eigen regels behoort, maar daar wel mee moet concurreren.
4.1
De minister stelt hierover dat de voorwaarde dat een zorgaanbieder erkend moet zijn
uit de Wmg volgt. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Wmg in samenhang met artikel 2 van de aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg (beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2019 en verder) verstrekt de NZa jaarlijks beschikbaarheidbijdragen op basis van de verdeelplannen en opleidingsoverzichten die gelden in het desbetreffende jaar vanaf 2019 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1 door daartoe
erkende zorgaanbieders.
Volgens de minister is het juist dat onder de nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen per jaar 1% van het toe te wijzen aantal plaatsen per opleiding wordt verdeeld en dat maximaal één plaats wordt toegekend aan een nieuw erkende praktijkopleidingsinstelling. Een nieuw erkende instelling krijgt echter daarna de gelegenheid om een historisch opleidingsvolume op te bouwen op basis waarvan in latere jaren een groter aantal plaatsen toegekend kan worden.
Ten aanzien van de mededinging stelt de minister dat de beschikbaarheidbijdrage een compensatie is voor diensten van algemeen belang (DAB) en niet voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB). Staatsteunregels, interne marktregels en mededingingsregels zijn van toepassing op DAEB, maar niet op DAB. Medische vervolgopleidingen maken deel uit van het bekostigd onderwijs. Bij bekostigd onderwijs is geen sprake van economische activiteiten, zodat geen sprake is van DAEB, aldus de minister.
4.11
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet erkend is, wat een wettelijke eis is om opgenomen te kunnen worden in een verdeelplan en daarmee in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage van de NZa. Reeds daarom kunnen de beroepsgronden van eiseres er niet toe leiden dat zij alsnog opgenomen zou moeten worden in het verdeelplan van 2021 of 2022. Blijkens de toelichting van partijen ter zitting zijn er thans in de praktijk – nog – geen andere mogelijkheden om door de verschillende betrokken partijen geaccepteerde erkenning te krijgen dan door te voldoen aan de eisen van de FGzPT. De minister heeft immers voor de basisberoepen zelf nog geen nadere regels vastgesteld.
Zo lang eiseres echter geen erkenning heeft, zal een eventuele aanmelding voor het verdeelplan kunnen stuiten op het ontbreken daarvan. Of eiseres bij gebreke van dergelijke regels van de minister zelf een erkenning kan verkrijgen, is onduidelijk.
Hoe dan ook zal eiseres moeten beschikken over een erkenning om in aanmerking te kunnen komen voor opleidingsplaatsen in het verdeelplan. Gelet op het voorgaande blijven de overige beroepsgronden van eiseres buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

5.1
Gelet op wat is overwogen onder punt 3.5 is het beroep tegen de instemming van de minister met het besluit van het bestuur van de FGzPt tot wijziging van de ‘Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut, basisberoep en specialismen’ (BRE 21/2430) gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2021. De rechtbank herroept het primaire besluit van 15 december 2020.
5.2
Gelet op wat is overwogen onder punt 4.11 zijn de beroepen tegen de vaststelling van het ‘Verdeelplan 2021 medische vervolgopleidingen’ (BRE 21/727) en het ‘Verdeelplan 2022 medische vervolgopleidingen’ (BRE 21/5276) ongegrond.
5.3
Nu het beroep BRE 21/2430 gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht in die zaak aan eiseres te worden vergoed.
5.4
De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,00), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep BRE 21/2430 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2021;
- herroept het primaire besluit 15 december 2020;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,00 in de zaak BRE 21/2430 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,00;
- verklaart de beroepen BRE 21/727 en BRE 21/5276 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. L.P. Hertsig en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste lid:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)
Artikel 3, eerste en vijfde lid:
1. Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:
- (..),
- gezondheidszorgpsycholoog,
- psychotherapeut,
- (..).
5. Elk register wordt ingesteld en beheerd door Onze Minister.
Artikel 14, eerste, tweede en vierde lid:
1. Indien een organisatie van beoefenaren van een beroep als bedoeld in artikel 3, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, kan Onze Minister bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een aanvraag daartoe wordt gedaan door het bestuur van de organisatie; het bestuur kan de bevoegdheid daartoe overdragen aan het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d.
2. Een dergelijk besluit neemt Onze Minister uitsluitend indien dat wenselijk is ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de organisatie is, naar het oordeel van Onze Minister, voldoende representatief voor de beoefenaren van het betrokken beroep;
b. de organisatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;
c. de organisatie stelt regels waarin in ieder geval worden vastgelegd
- de procedure voor de besluitvorming binnen de organisatie met betrekking tot het instellen van een specialistenregister,
- de taken en samenstelling van de verschillende organen en
- het bedrag dat, ter dekking van de kosten, voor de behandeling van een aanvraag voor inschrijving en voor erkenning van een opleidingsinstelling, onderscheidenlijk opleider, is verschuldigd;
d. de organisatie kent een orgaan dat
- belast is met het besluit tot instelling van een specialistenregister, en
- regels stelt met betrekking tot de eisen die gesteld worden aan de inschrijving als specialist en aan de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders, voor een specialisme;
e. de organisatie kent tevens een orgaan dat is belast met
- de inschrijving van specialisten,
- de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk de opleiders en
- het toezicht op de uitvoering van de regels door de erkende opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders.
4. De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, behoeven de instemming van Onze Minister; de instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 24:
Om in het desbetreffende register als gezondheidszorgpsycholoog te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Artikel 26, eerste lid:
Om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Bedoelde amvb’s zijn het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut.
Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)
Artikel 7, eerste lid:
Onze Minister kan de zorgautoriteit een algemene aanwijzing geven met betrekking tot:
a. de onderwerpen waaromtrent de zorgautoriteit ingevolge deze wet bevoegd is regels vast te stellen;
b. de onderwerpen waaromtrent de zorgautoriteit ingevolge deze wet bevoegd is beleidsregels vast te stellen.
Artikel 56a, eerste lid:
De zorgautoriteit kan een beschikbaarheidbijdrage toekennen ten behoeve van de beschikbaarheid van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van deze wet met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften en beperkingen. Een zorgaanbieder kan de beschikbaarheidbijdrage bij het Zorginstituut in rekening brengen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds dan wel het Fonds langdurige zorg. Voor een beschikbaarheidbijdrage komen uitsluitend vormen van zorg in aanmerking waarvan de kosten niet of niet geheel zijn toe te rekenen naar, of door middel van tarieven in de zin van deze wet in rekening te brengen zijn aan, individuele ziektekostenverzekeraars of verzekerden, of waarvan de bekostiging bij een zodanige toerekening dan wel een zodanige tarifering marktverstorend zou werken, en die niet op andere wijze worden bekostigd.
Aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg (beschikbaarheidbijdrage
(medische) vervolgopleidingen 2019 en verder)
Artikel 2. verstrekken beschikbaarheidbijdrage
De Nederlandse Zorgautoriteit verstrekt jaarlijks beschikbaarheidbijdragen op basis van de verdeelplannen en opleidingsoverzichten die gelden in het desbetreffende jaar vanaf 2019 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1 door daartoe erkende zorgaanbieders, op vergelijkbare wijze als omschreven in de Aanwijzing beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2013 (Stcrt. 2012, 20041). (..)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:325, en de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:41.