ECLI:NL:RBZWB:2022:3812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1267
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen; beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een minderjarige eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiser, geboren op 29 mei 2009, heeft een neurologische aandoening en psychische problematiek, wat leidt tot beperkingen in mobiliteit en lichaamsvaardigheden. De aanvraag voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd door het college afgewezen, waarbij in plaats daarvan een traplift werd aangeboden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 april 2022 is het beroep besproken. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van eiser. De rechtbank concludeert dat de traplift geen adequate oplossing biedt voor de zelfredzaamheid van eiser, gezien zijn medische situatie en angsten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit te nemen dat rekening houdt met de uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1267 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger] ,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. In plaats daarvan heeft het college besloten een traplift toe te kennen.
In het besluit van 24 september 2020 heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Met het besluit van 11 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 24 september 2020 echter ingetrokken. Het bezwaar is daarbij wederom ongegrond verklaard en het verzoek tot vergoeding van een aanpassing van de badkamer is afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 april 2022. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en zijn wettelijk vertegenwoordiger (moeder). Namens het college waren aanwezig mr. A.R.G. Arnold en [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser ( [naam eiser] ) is geboren op 29 mei 2009. Hij is beperkt ten aanzien van mobiliteit en lichaamsvaardigheden en -beheersing ten gevolge van een neurologische aandoening. Daarnaast is er sprake van psychische problematiek door een verminderde cognitieve inhibitie waardoor gedragsproblemen aanwezig zijn met regelmatige acting out, sterk verminderde emotieregulatie en vermindering van executieve functies (progressief van aard).
Op 26 maart 2019 heeft de moeder van [naam eiser] zich bij het college gemeld voor een woningaanpassing op grond van de Wmo. Zij wenst een aanpassing van de berging op de begane grond tot bad- annex slaapkamer voor [naam eiser] . Op 30 juli 2019 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Vervolgens is op 9 oktober 2019 namens [naam eiser] een aanvraag voor een woningaanpassing ingediend.
Op 24 december 2019 heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van Stichting SAP (SAP) een medisch advies uitgebracht. In een rapport van 2 maart 2020 heeft ergonomisch adviseur/fysiotherapeut [naam ergonomisch adviseur/fysiotherapeut] van SAP een programma van eisen opgesteld voor de installatie van een traplift. Ook heeft hij aangegeven op welke wijze de berging kan worden ingericht als slaapkamer of ontprikkelruimte.
In het primaire besluit heeft het college de aanvraag tot woningaanpassing afgewezen. In plaats daarvan wordt er een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een traplift (in bruikleen). Namens [naam eiser] is hier bezwaar tegen gemaakt.
Op 6 juli 2020 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De behandeling van het bezwaar is door de adviescommissie aangehouden, omdat zij het naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde stukken nodig achtte een deskundige advies uit te laten brengen. Het college heeft SAP daarop opnieuw om advies gevraagd. Op 4 augustus 2020 heeft [naam verzekeringsarts] wederom een medisch advies uitgebracht.
In het besluit van 24 september 2020 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Vanwege de op 8 oktober 2020 ontvangen reactie op dat besluit heeft het college echter voorgesteld om nogmaals een hoorzitting te houden. Na instemming heeft er op 23 november 2020 een tweede hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij is namens [naam eiser] een voorstel gedaan waarbij wordt afgezien van de traplift, in plaats daarvan is het college gevraagd een verbouwing van de ruimte beneden tot een ontprikkelkamer en aanpassing van de badkamer toe te kennen. De behandeling van het bezwaar is door de adviescommissie wederom aangehouden, dit keer om het college in staat te stellen op dit voorstel te reageren.
Op 2 december 2020 heeft het college aangegeven niet in te stemmen met het voorstel. Vervolgens is namens [naam eiser] bij brief van 18 december 2020 verzocht om een bedrag van € 1.000,00 ter aanpassing van de badkamer. De adviescommissie heeft vervolgens op 11 januari 2021 een advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 24 september 2020 ingetrokken. Het bezwaar tegen de weigering van de aanvraag om een woningaanpassing is echter wederom ongegrond verklaard. Op het voorstel/de aanvraag van 23 november 2020 besluit het college dat er geen aanleiding bestaat de gevraagde € 1.000,00 toe te kennen, nu niet aannemelijk is dat [naam eiser] het bad niet veilig kan gebruiken.

Beroepsgronden

2. Namens [naam eiser] wordt aangevoerd dat er een verzoek is ingediend voor een ontprikkel- en slaapruimte met badkamer op de begane grond, waardoor hij geen gebruik meer zou hoeven maken van de trap. De trap leidt immers tot overprikkeling. In de aanvraag voor het medisch advies van SAP van 24 december 2019 is echter enkel gevraagd naar de mogelijkheden van [naam eiser] om de trap te gebruiken. Hiermee heeft het college niet voldaan aan het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [naam eiser] kan bovendien niet veilig een traplift gebruiken. Dit blijkt ook uit de overgelegde brieven van ergotherapeut [naam ergotherapeut] van 23 september 2020 en van huisarts [naam huisarts] van 22 maart 2022. Verzocht wordt een deskundige in te schakelen om te beoordelen of [naam eiser] gebruik zou kunnen maken van een traplift.
Bij de hoorzitting op 23 november 2020 is een voorstel gedaan tot geluidsisolatie van de ontprikkelkamer en aanpassing van de badkamer. Dit verzoek wijkt wezenlijk af van de aanvraag waarop het primaire besluit is genomen. Het college heeft ook op dit punt niet voldaan aan het stappenplan van de CRvB en de bijbehorende onderzoeksplicht. Het had in de rede gelegen om de situatie ter plaatse te bekijken. Het college beperkt het verzoek in het bestreden besluit bovendien tot de vraag of een bedrag van € 1.000,00 voor de aanpassing van de badkamer moet worden toegekend. Ten onrechte wordt niet ingegaan op het verzoek tot isolatie van de ontprikkelkamer. In het SAP advies van 24 december 2019 en het verslag van het keukentafelgesprek staat dat [naam eiser] is aangewezen op een ruimte om te kunnen ontprikkelen. Het oordeel van het college dat de ontprikkelruimte een therapeutisch doel dient en daardoor niet onder de reikwijdte van de Wmo valt, is dan ook onjuist. Noch de adviescommissie, noch het college is hierop ingegaan.
Er dient een oplossing gevonden te worden om [naam eiser] veilig in en uit het bestaande bad te helpen. Dat ten tijde van de verhuizing in 2017 voorzien kon worden dat een bad in de toekomst geen adequate voorziening meer zou zijn, is onjuist. Er was een douche met een hoge instap en een gesloten douchecabine, waardoor geen hulp bij het douchen kon worden verleend. Daarnaast staat in het SAP advies van 24 december 2019 dat sprake is van een toename van de beperkingen na 16 januari 2017. In 2017 was [naam eiser] 8 jaar oud en kon zijn moeder nog voldoende hulp bieden bij de lichaamsreiniging. Nu zijn daartoe hulpmiddelen en voorzieningen nodig.
Voor de ouders van [naam eiser] was er een grote urgentie om de woning aan te passen. Zij hebben de ruimte beneden inmiddels ingericht als ontprikkelkamer voor [naam eiser] . Er was hierdoor een herinrichting nodig van de tweede etage. De badkamer is aangepast door het aanbrengen van enkele veiligheidsvoorzieningen. Eiser heeft een overzicht overgelegd van de tot dusverre aangebrachte voorzieningen, die uitkomen op een totaalbedrag van € 15.683,49. Eiser verzoekt om een financiële bijdrage.
Tot slot wordt er namens [naam eiser] op gewezen dat de melding dateert van 26 maart 2019. Het bezwaar is van 29 april 2020. Op het moment dat de rechtbank op het beroep beslist, is de redelijke termijn verstreken. Eiser verzoekt om een schadevergoeding.

Wettelijk kader

3. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan: het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Overwegingen

4. De CRvB heeft een stappenplan opgesteld dat het college dient te volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. [1] Hieruit vloeit voort dat het college ten eerste moet vaststellen wat de hulpvraag is. Ten tweede moet vastgesteld worden welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten derde moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten vierde moet bezien worden in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, kan een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken.
5. Het college heeft onderzoek gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van [naam eiser] . Er heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden waarbij de problemen en beperkingen van [naam eiser] in kaart zijn gebracht. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat bij de verhuizing naar de huidige woning in 2017 de trap is vervangen door een veiligere trap en de douche in de badkamer is vervangen door een bad. In en uit bad stappen wordt nu steeds lastiger voor [naam eiser] . Daarnaast zou [naam eiser] regelmatig behoefte hebben aan een plek voor zichzelf in een prikkelarme ruimte. Van traplopen raakt hij overprikkeld.
6. Namens [naam eiser] is aangevoerd dat in het gespreksverslag door het college wordt geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor een slaapkamer met badkamer op de begane grond, terwijl daar ten onrechte geen medisch advies over is gevraagd. Het college heeft hierin aanleiding gezien advies in te winnen bij SAP. In het SAP advies van 24 december 2019 is de vraagstelling van het college terug te vinden. Daaruit blijkt dat het college met name vragen heeft gesteld over welke mogelijkheden [naam eiser] heeft om met de trap naar boven te komen, al dan niet voor lichaamsreiniging. Er wordt echter niet specifiek navraag gedaan naar de noodzaak tot ontprikkelen of de mogelijkheden tot gebruik van de badkamer (meer specifiek: het bad), terwijl dit wel punten zijn die uit de hulpvraag van [naam eiser] naar voren komen. Hierdoor is de situatie niet in zijn totaliteit beoordeeld door de door het college ingeschakelde deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een onderzoeksgebrek.
7. [naam verzekeringsarts] is vervolgens op huisbezoek geweest. Hij concludeert in zijn rapport van 24 december 2019 dat [naam eiser] niet in staat is zelfstandig de trap te gebruiken. Op 1 maart 2020 is ook [naam ergonomisch adviseur/fysiotherapeut] op huisbezoek geweest. In het rapport van 2 maart 2020 concludeert hij dat een traplift conform een programma van eisen een mogelijke oplossing zou kunnen zijn. Het lijkt volgens [naam ergonomisch adviseur/fysiotherapeut] dan het meest veilig om deze door moeder te laten bedienen, maar mogelijk kan [naam eiser] in de toekomst wel zelfstandig gebruik maken van de traplift. Op basis van deze SAP adviezen heeft het college besloten een traplift (in bruikleen) toe te kennen in plaats van de door de ouders van [naam eiser] gevraagde woningaanpassing.
8. In bezwaar is aangevoerd dat [naam eiser] niet in staat is een traplift te gebruiken. Daartoe is een brief van revalidatiearts [naam revalidatiearts] en ergotherapeut [naam ergotherapeut] van 8 juni 2020 overgelegd. Zij geven daarin aan dat zij van mening zijn dat [naam eiser] niet veilig en zelfstandig gebruik kan maken van een traplift. Bij het testen van een traplift bleek dat [naam eiser] niet in staat is zelf de gordel te sluiten, daarnaast is hij angstig en schieten zijn benen weg. Dat zorgt voor onderuitschuiven en gevaarlijke situaties op de traplift. Gezien de medische situatie van [naam eiser] stellen zij dat een traplift voor de toekomst en lange termijn geen adequate en veilige voorziening is.
9. De brief van 8 juni 2020 is door het college voorgelegd aan SAP. [naam verzekeringsarts] is daarop opnieuw op huisbezoek geweest, waarbij [naam eiser] voor de eerste keer door hem is gezien. Volgens [naam verzekeringsarts] gaf dit geen wijziging in het bestaande beeld van [naam eiser] beperkingen en mogelijkheden. [naam verzekeringsarts] heeft niet zelf onderzocht of [naam eiser] gebruik kan maken van een traplift, maar stelt in zijn rapportage van 4 augustus 2020 dat hij de mening van de revalidatiearts en ergotherapeut voor wat betreft de mogelijkheid gebruik te maken van de traplift deelt. [naam eiser] heeft problemen met betrekking tot zijn balans en coördinatie, visus, prikkelverwerking en gedrag en zal daarom bij het gebruik van een traplift aangewezen blijven op begeleiding.
10. Het college heeft in de brief van 8 juni 2022 en het rapport van de door het college zelf ingeschakelde deskundige [naam verzekeringsarts] echter geen aanleiding gezien het standpunt te wijzigen. Het bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, zodat ook de toekenning van de traplift in stand is gebleven.
Daarop is in beroep namens [naam eiser] een brief van ergotherapeut [naam ergotherapeut] van 23 september 2020 overgelegd. Zij stelt dat [naam eiser] door zijn angst en spasmes niet in staat is een traplift te gebruiken. Transfers zullen hierdoor veel tijd en energie kosten. Begeleiding neemt de angst niet weg en zorgt niet voor afname van spasmes in de benen, die zorgen voor een onveilige houding op de stoel ondanks de gordel. Dit ziet zij ook bij het zitten op een aangepaste stoel. Tijdens transfers met een traplift is dit door de begeleiding niet te beïnvloeden.
Uit de eveneens overgelegde brief van huisarts [naam huisarts] van 22 maart 2020 blijkt verder dat er bij [naam eiser] sprake is van enige leerbaarheid, maar dat zaken door zijn disharmonische intelligentieprofiel steeds herhaald moeten worden. Dit levert bij het gebruik van een traplift een dagelijks terugkerend gevecht op vanwege zijn angst. Die angst is te wijten aan een neurologische aandoening. Deze omstandigheden in combinatie met de functioneel belemmerende vermoeidheid aan het einde van de dag maakt dat de mate van overprikkeling dermate hoog wordt, dat de veiligheid van zowel [naam eiser] als degene die hem probeert te helpen op een traplift in gevaar zal komen. Hem dwingen gebruik te maken van de traplift met een veiligheidstuigje brengt veel stress mee, wat weer een uitlokkende factor kan zijn voor bijvoorbeeld epilepsie.
11. Het college dient volgens het stappenplan van de CRvB te bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van [naam eiser] . De toe te kennen maatwerkvoorziening dient er aan bij te dragen dat [naam eiser] voor zover mogelijk zelfredzaam is in de woning en hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich ten onrechte op het standpunt dat een traplift een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van [naam eiser] . Uit de overgelegde informatie van de behandelaren van [naam eiser] blijkt immers dat [naam eiser] door zijn medische situatie en angsten (die voortkomen uit zijn aandoeningen) niet in staat is (zelfstandig) gebruik te maken van een traplift. Naar het oordeel van de rechtbank vormt een traplift dan ook geen adequate voorziening om zijn zelfredzaamheid te bevorderen.
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het primaire als het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. Het bestreden besluit is bovendien ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat er nader onderzoek gedaan moet worden om te bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om de beperkingen van [naam eiser] op toereikende, adequate en veilige wijze compenseren. Omdat de duur van dat onderzoek onduidelijk is, ligt ook een bestuurlijke lus niet in de rede. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt het college in de door (de ouders van) [naam eiser] in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.870,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,00 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Daarnaast is verzocht om vergoeding van de door [naam eiser] moeder in verband met het beroep gemaakte reiskosten. Gelet op artikel 1, onder d, van het Bpb komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten zijn begroot op € 14,92. Uit de website www.9292ov.nl volgt dat dit overeenkomt met de kosten van een retour van het huisadres van moeder naar de rechtbank in Breda (openbaar vervoer, tweede klasse), zodat de rechtbank het college ook veroordeelt in deze kosten.

Verzoek om schadevergoeding

14. Namens [naam eiser] is verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15. Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
16. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,00 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] vangt de termijn aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt de termijn op het moment van de uitspraak. Op 29 april 2020 heeft is namens [naam eiser] een bezwaarschrift ingediend. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk 29 april 2022 moeten zijn afgerond met een uitspraak in beroep. Bij de beoordeling in welke mate de redelijke termijn is overschreden, moet worden uitgegaan van de datum van deze uitspraak. Dat betekent dat een vergoeding gepast is van € 500,00. Dit komt geheel voor rekening van het college, aangezien de behandeling van het bezwaar langer dan een half jaar heeft geduurd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,00;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.885,42.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 7 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 en 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:568.