ECLI:NL:RBZWB:2022:376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
20/6435, 20/6436, 20/6438 tot en met 20/6440 en 20/6442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en gebruikelijk loon in de jaren 2012 tot en met 2014

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2012, 2013 en 2014. De belanghebbende, die in de jaren 2012 tot en met 2014 in Den Haag woonde, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde navorderingsaanslagen en de inspecteur had deze deels gegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, wat een schending van de verplichting tot het in het geding brengen van alle relevante stukken inhoudt. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat het gebruikelijk loon lager moest zijn dan de normbedragen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013, en de navorderingsaanslag Zvw 2012, en vernietigde de desbetreffende uitspraken op bezwaar. De rechtbank verminderde de navorderingsaanslagen tot de vastgestelde belastbare inkomens en gelastte de inspecteur het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 20/6435, 20/6436, 20/6438 tot en met 20/6440 en 20/6442
uitspraak van 31 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , [land] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over de jaren 2012 en 2013 opgelegd. Verder zijn aan belanghebbende (primitieve) aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 opgelegd. Tegelijk met deze (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur beschikkingen belastingrente gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2012, 2013 en 2014 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2014 gegrond verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen Zvw 2012, 2013 en 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar IB/PVV en Zvw voor elk van de jaren 2012, 2013 en 2014 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48 per beroepschrift, in totaal € 144.
1.4.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde ] , tot bijstand vergezeld van [naam 1] en [naam 2] ,
en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting zijn met instemming van partijen gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummers 20/6451 tot en met 20/6454, 20/6490 en 20/6491.
1.7.
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank. De griffier heeft de pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.8.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd van een uitsplitsing van de aangiften.
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.
2.1.
Belanghebbende woont in de jaren 2012, 2013 en 2014 in een huurwoning in Den Haag. Belanghebbende is volgens de gemeentelijke basisadministratie per [datum] 2015 geëmigreerd naar [land] .
2.2.
Belanghebbende is sinds [datum] 2011 firmant in [Vof] (hierna: [Vof] ) samen met [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [Vof] is per [datum] 2013 ontbonden. Op [datum] 2013 is in het handelsregister geregistreerd dat de onderneming van [Vof] met ingang van [datum] 2013 is voortgezet door [LLP 1] (hierna: [LLP 1] ).
2.3.
Sinds [datum] 2013 staat belanghebbende als functionaris van [LLP 2]
(hierna: [LLP 2] ) gezamenlijk met [naam 2] geregistreerd in het handelsregister.
2.4.
[Sàrl 1] is opgericht op [datum] 2003. Belanghebbende en [naam 2] staan op [datum] 2010 als bestuurder van [Sàrl 1] (hierna: [Sàrl 1] ), een vennootschap opgericht naar Luxemburgs recht, ingeschreven. Op [datum] 2014 is [Ltd 1] de nieuwe aandeelhouder van [Sàrl 1] geworden. Op [datum] 2014 is besloten [Sàrl 1] te ontbinden en te liquideren. De liquidatie is voltooid op [datum] 2014.
2.5.
[Vof] , [LLP 1] en [LLP 2] hebben in de jaren 2012, 2013 en 2014 werkzaamheden verricht voor [Sàrl 1] .
2.6.
Naar aanleiding van een mediabericht over een strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur met toepassing van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in april 2015 een informatieverzoek bij het Openbaar Ministerie (FIOD) ingediend. Dit verzoek is ingewilligd. De FIOD heeft stukken betreffende een strafrechtelijk onderzoek naar (structuren van) het [bedrijf ] (hierna: [bedrijf ] ) ter beschikking van de inspecteur gesteld.
2.7.
Belanghebbende was samen met [naam 2] betrokken bij een door [bedrijf ] geadviseerde structuur. Belanghebbende heeft in 2013 opdracht gegeven voor het opzetten van een import/export structuur, bestaande uit een Private Foundation naar Panamees recht en diverse rechtspersonen opgericht naar het recht van de Seychellen (hierna gezamenlijk: de structuur).
2.8.
Tot de gedingstukken behoort de volgende, door de inspecteur opgestelde, tekening van de structuur:
[tekening structuur]
2.9.
Met betrekking tot de structuur zijn – onder meer – de volgende rechtshandelingen verricht:
Op [datum] 2010 is de [foundation] (hierna: [foundation] ) opgericht, een stichting opgericht naar Panamees recht.
Sinds [datum] 2013 is [foundation] 100% aandeelhouder van [Inc. 1] (hierna: [Inc. 1] ), een vennootschap opgericht op eveneens [datum] 2013 naar het recht van de Seychellen.
[Inc. 2] (hierna: [Inc. 2] ), voor 50% gehouden door [Inc. 1] , is een vennootschap opgericht op [datum] 2013 naar het recht van de Seychellen.
[Ltd 2] (hierna: [Ltd 2] ), opgericht op [datum] 2013, is een vennootschap met als statutaire zetel het Verenigd Koninkrijk.
2.10.
[Inc. 2] is tevens enig aandeelhouder van [Inc. 3] , opgericht op [datum] 2013, die op haar beurt de enige aandeelhouder is van [Ltd 3] , opgericht op [datum] 2013.
2.11.
Op 20 augustus 2010 zijn de Regulations van [foundation] vastgesteld, waarin is opgenomen dat uitkeringen worden gedaan aan de Beneficiaries of Advisors.
2.12.
Met het formulier "Unit foundation application form", getekend door
belanghebbende op 8 april 2013, geeft belanghebbende opdracht voor
de aanstelling van een foundation die aandeelhouder zal worden van [Inc. 1] , belanghebbende wordt "Advisor" van de foundation, de "Advisor" wordt na zijn dood opgevolgd door de zoon en echtgenote van belanghebbende.
2.13.
In een verklaring van [foundation] met als titel "Foundation Declaration of Ownership and Benefit" van [datum] 2013 is opgenomen dat [foundation] aandeelhouder is van [Inc. 1] . In deze verklaring is tevens opgenomen dat belanghebbende de ultimate beneficial owner (hierna: UBO) is van de aandelen in [Inc. 1] .
2.14.
Op [datum] 2013 is 50% van de aandelen in [Sàrl 1] overgedragen door [Sàrl 2]
(Hierna: [Sàrl 2] ), vertegenwoordigd door belanghebbende, aan [Ltd 2] . Tot en met [datum] 2014 (zie ook 2.4) is [Ltd 2] enig aandeelhouder van [Sàrl 1] geweest.
2.15.
Op [datum] 2013 is de overige 50% van de aandelen in [Sàrl 1] overgedragen door
[Sàrl 3] ( [Sàrl 3] ), vertegenwoordigd door [naam 2] , aan [Ltd 2] .
2.16.
In de periode van maart 2016 tot en met mei 2016 heeft de inspecteur diverse vragenbrieven gestuurd inzake de door belanghebbende afgenomen structuur.
2.17.
De inspecteur heeft aanvullende informatie verkregen uit derdenonderzoeken bij [derden 1] , [derden 2] en [derden 3] Ook heeft de inspecteur onderzoek gedaan bij de ING en gegevens opgevraagd in het buitenland bij de Bank van de Post. Belanghebbende heeft bij de ING op 22 oktober 2012 aangegeven één van de UBO’s te zijn van [Sàrl 1] . Belanghebbende en [naam 2] hebben bovendien sinds 28 januari 2011 als gemachtigde respectievelijk vertegenwoordiger van [Sàrl 1] opgetreden. Daarnaast zijn, gelet op de afschriften van de Bank van De Post, (contante) bedragen opgenomen in met name de omgeving van Den Haag en Voorschoten. In de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft [Sàrl 1] vanaf haar Bank van De Post bankrekening huurbetalingen van de woning van belanghebbende voldaan.
2.18.
Op 29 oktober 2018 is aangekondigd dat (navorderings)aanslagen over de jaren 2012, 2013 en 2014 zullen worden opgelegd.
2.19.
Met dagtekening 31 december 2018 zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd. De verzamelinkomens zijn als volgt gecorrigeerd:
opgelegd
2012
2013
2014
Aangegeven verzamelinkomen
€ 14.639
€ 12.516
€ 22.088
Correctie box 1 loon
€ 32.687
€ 26.532
€ 11.625
Correctie box 1 gebruikelijk loon
€ 9.313
€ 16.468
€ 32.375
Correctie meer winst
€ 7.767
€ 27.524
€ 42.303
Correctie box 1 MKB-winstvrijstelling
- € 932
- € 3.853
- € 5.923
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 63.474
€ 79.187
€ 102.468
2.20.
Op en kort na 9 april 2020 zijn (motiveringen van) de uitspraken op bezwaar IB/PVV en Zvw verzonden. De verzamelinkomens zijn als volgt gecorrigeerd:
Aangepast
2012
2013
2014
Aangegeven verzamelinkomen
€ 14.639
€ 12.516
€ 22.088
Correctie box 1 loon
€ 29.643
€ 26.532
€ 11.625
Correctie box 1 gebruikelijk loon
€ 16.468
€ 32.375
Correctie meer winst
€ 7.767
€ 14.065
Correctie box 1 MKB-winstvrijstelling
- € 932
- € 1.969
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 51.117
€ 67.612
€ 66.088

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 tot en met 2014 (terecht en) naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek betreft het geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
II. Moet de hoogte van het loon in de jaren 2013 en 2014 worden bepaald volgens artikel 12a, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) en zo ja, wat is de hoogte van het gebruikelijk loon?
III. Heeft belanghebbende in de jaren 2012 tot en met 2014 loon uit dienstbetrekking genoten van [Sàrl 1] ?
Ter zitting is gebleken dat de correcties met betrekking tot de winst uit onderneming zijn komen te vervallen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de opgelegde navorderingsaanslagen en vermindering van de opgelegde (primitieve) aanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

I. De op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft overgelegd. Bepaalde informatie die mogelijk in het voordeel van belanghebbende zou kunnen zijn is geen onderdeel van het dossier, aldus belanghebbende.
4.2.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat alle informatie uit het dossier van belanghebbende is overgelegd en is van mening dat bepaalde stukken die niet in het dossier van belanghebbende aanwezig zijn voor de besluitvorming niet relevant zijn.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Meer specifiek zijn niet alle stukken overgelegd waar op grond van artikel 55 AWR door de inspecteur om is verzocht en die door de inspecteur zijn ontvangen. De inspecteur heeft daaromtrent weliswaar gesteld dat die stukken niet specifiek betrekking hebben op belanghebbende, maar de rechtbank constateert dat de onderhavige belastingaanslagen een uitvloeisel zijn van het FIOD-onderzoek naar (structuren van) [bedrijf ] . Afschriften van stukken betreffende dat onderzoek ontbreken in het dossier. De rechtbank acht aannemelijk dat die stukken in ieder geval ten dele relevant zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur in verband met de onderhavige belastingaanslagen. Daarnaast is de rechtbank ter zitting gebleken dat belanghebbende en [naam 2] diverse stukken aan de inspecteur hebben gezonden na indiening van het verweerschrift. Dergelijke stukken zijn eveneens op de zaak betrekking hebbende stukken die de inspecteur aan de rechtbank had moeten toesturen.
De vraag rijst derhalve welk gevolg moet worden verbonden aan de schending door de inspecteur van de op hem rustende verplichting tot het in het geding brengen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:31 Awb). Daarbij slaat de rechtbank acht op de mate waarin belanghebbende door die schending is of kan worden benadeeld. Belanghebbende heeft daaromtrent niets concreets gesteld. Belanghebbende heeft verder op geen enkele wijze concreet gemaakt wat het gevolg zou moeten zijn van het ontbreken van de stukken. De rechtbank ziet geen reden om sancties in de zin van artikel 8:31 Awb te verbinden aan het ontbreken van de stukken.
II. Gebruikelijk loon
4.4.
De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het regime inzake het afgezonderd particulier vermogen (hierna: het APV-regime) van artikel 2.14a Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) van toepassing is en dat om die reden het indirecte belang van [foundation] in [Sàrl 1] aan belanghebbende moet worden toegerekend. Er is sprake van een fictieve dienstbetrekking omdat belanghebbende arbeid heeft verricht voor [Sàrl 1] , aldus de inspecteur. Voor de jaren 2013 en 2014 zou de gebruikelijkloonregeling moeten worden toegepast, omdat [Sàrl 1] van [datum] 2013 tot en met [datum] 2014 onderdeel is geweest van de structuur, aldus nog steeds de inspecteur.
4.5.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gebruikelijk loon in aanmerking moet worden genomen, in de eerste plaats omdat er niet kan worden gesproken van het afzonderen van vermogen.
4.6.
De inspecteur heeft in reactie daarop gesteld dat het begrip “afzonderen in” ruim moet worden opgevat. In dit geval is een actieve vennootschap verhangen in de structuur. De inspecteur heeft daartoe verwezen naar de in 2.14 en 2.15 genoemde feiten. Bovendien is vermogen afgezonderd met het kopen van de structuur, aldus nog steeds de inspecteur.
II.A Het APV-regime
4.7.
Voor de vraag of de gebruikelijkloonregeling in de jaren 2013 en 2014 van toepassing is moet in dit geval eerst worden onderzocht of het APV-regime van toepassing is. Het gevolg daarvan zou zijn dat 50% van de aandelen in [Sàrl 1] aan belanghebbende moet worden toegerekend (en daardoor voor deze jaren is voldaan aan de voor de gebruikelijkloonregeling vereiste voorwaarde van aanmerkelijk-belanghouderschap). Op de inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat vermogen is afgezonderd in een APV, in het onderhavige geval: [foundation] .
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in deze bewijslast is geslaagd. De rechtbank acht op grond van de onder 2.4, 2.14, 2.15 en 2.17 vermelde feiten aannemelijk dat belanghebbende voorafgaand aan de onder 2.14 en 2.15 genoemde aandelenoverdrachten middellijk aandeelhouder was in [Sàrl 1] . Belanghebbende heeft [Sàrl 1] op [datum] 2013, met de verkoop van 50% van de aandelen [Sàrl 1] door [Sàrl 2] aan [Ltd 2] , ingebracht in de structuur. Daarmee is vermogen afgezonderd in de zin van artikel 2.14a, lid 3, letter b, Wet IB 2001. Gelet op hetgeen overigens vaststaat, is de APV-regeling van toepassing. Het door belanghebbende afgezonderde vermogen, in casu (50% van) de aandelen in [Sàrl 1] , moet gelet op artikel 2.14a, lid 1, Wet IB 2001 aan belanghebbende, als degene die het vermogen heeft afgezonderd, worden toegerekend. Gelet op het bepaalde in artikel 4.6 Wet IB 2001 is belanghebbende aanmerkelijkbelanghouder in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2014.
4.9.
Belanghebbende heeft, daarvan uitgaande, gesteld dat aan toerekening niet wordt toegekomen, omdat de feitelijke leiding van [foundation] op Cyprus leidt tot onderworpenheid aan een winstbelasting van ten minste 10% in Cyprus. In verband met die reële heffing kan geen toerekening plaatsvinden gelet op artikel 2.14a, lid 7, Wet IB 2001, aldus belanghebbende.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat die bepaling in dit geval niet van toepassing is. Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat [foundation] is onderworpen aan een – naar Nederlandse begrippen - reële heffing in Cyprus. Belanghebbende heeft geen begin van bewijs geleverd, bijvoorbeeld met een aangifte of aanslag, ter onderbouwing van de stelling dat er ten minste 10% werd geheven over het totale aan een winstbelasting onderworpen inkomen van [foundation] , bepaald volgens Nederlandse maatstaven. De enkele verwijzing naar een algemeen geldend belastingregime in Cyprus in combinatie met de stelling dat [foundation] geen inkomsten heeft genoten en dat eventuele dividenden uit [Sàrl 1] met toepassing van de deelnemingsvrijstelling ook voor de activiteitentoets aan het onderworpenheidsvereiste zouden voldoen, is in dat kader (volstrekt) onvoldoende, te meer omdat belanghebbende ook vrijwel geen inzicht in het vermogen, de activiteiten en de belastingheffing bij het naar Luxemburgs recht opgerichte [Sàrl 1] heeft gegeven.
II.B Hoogte gebruikelijk loon
4.11.
De gebruikelijkloonregeling geldt voor iedereen die arbeid verricht voor een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Niet in geschil is dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor [Sàrl 1] . Gelet op het hiervoor overwogene heeft belanghebbende arbeid verricht ten behoeve van een lichaam, [Sàrl 1] , waarin hij in ieder geval in de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2014 een (toegerekend) aanmerkelijk belang had. Dat betekent dat de hoogte van het loon in de jaren 2013 en 2014 moet worden bepaald volgens artikel 12a, lid 1, Wet LB. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat het werkelijke gebruikelijke loon lager is dan de in 2013 en 2014 voor het gebruikelijk loon geldende normbedragen.
4.12.
Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat het gebruikelijk loon lager (dan wel nihil) moet zijn vanwege i) een structurele verliessituatie bij [Sàrl 1] , ii) een tijdsevenredige vermindering van de normbedragen en iii) dubbele heffing voor zover het gaat om de in 2.5 vermelde werkzaamheden. Belanghebbende stelt ten slotte dat op grond van artikel 12a, lid 6, Wet LB het verschil tussen het gebruikelijk loon en de vergoeding die als opdrachtnemer is genoten niet meer zal bedragen dan het drempelbedrag van € 5.000, waardoor de gebruikelijkloonregeling in zijn geheel niet van toepassing zou moeten zijn.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de verwijzing naar de jaarrekening 2013 van [Sàrl 1] en de daaruit volgende verliezen in 2012 en 2013 en het hebben van een negatief eigen vermogen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een structurele verliessituatie. Daarbij weegt mee dat de enkele omstandigheid dat een vennootschap een negatief eigen vermogen heeft, geen reden is om de gebruikelijkloonregeling buiten toepassing te laten. [1] Bovendien weegt de rechtbank mee dat belanghebbende geen administratieve bescheiden van [Sàrl 1] heeft overgelegd, waardoor de financiële positie van [Sàrl 1] niet goed kan worden beoordeeld. [2]
Een kortere tijdsduur van de werkzaamheden levert daarnaast geen vermindering van het normbedrag op, omdat de normbedragen niet naar tijdsevenredigheid worden toegepast. [3]
Belanghebbende heeft tenslotte niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan om aannemelijk te maken dat daadwerkelijk inkomsten dubbel in de heffing zijn betrokken. De enkele stelling dat sprake is van dubbele heffing ten aanzien van de als opdrachtnemer genoten opbrengsten is in dat kader onvoldoende. Ook hier is van belang dat gegevens uit de administratie van [Sàrl 1] ontbreken, hetgeen overigens bewijsrechtelijk in de risicosfeer van belanghebbende ligt. De inspecteur heeft bij de berekeningen van de (gecorrigeerde) verzamelinkomens inzichtelijk gemaakt dat bij het bepalen van de hoogte van het gebruikelijk loon rekening is gehouden met overig loon uit dienstbetrekking (zie 2.19 en 2.20). Belanghebbende maakt evenmin aannemelijk dat het gebruikelijke loon minder dan € 5.000 zou bedragen.
4.14.
De rechtbank is, gelet op dat wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruikelijk loon lager moet zijn dan de normbedragen van 2013 en 2014 (verminderd met het gecorrigeerde loon uit dienstbetrekking).
III. Loon uit dienstbetrekking
4.15.
De inspecteur heeft het loon uit dienstbetrekking gecorrigeerd omdat belanghebbende in 2012, 2013 en 2014 gelden zou hebben onttrokken aan het vermogen van [Sàrl 1] . Het betreft onttrekkingen in de vorm van contante opnamen, betalingen vanaf de Bank van de Post en de ING bankrekening van [Sàrl 1] met bepaalde omschrijvingen en huurbetalingen. Deze bedragen zijn door de inspecteur als loon uit dienstbetrekking in aanmerking genomen in verband met het ontbreken van een zakelijk karakter. Omdat de inspecteur zich op het standpunt heeft gesteld dat ook rechtstreeks werkzaamheden zijn verricht voor [Sàrl 1] , zijn de bedragen als loon uit dienstbetrekking in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de bedragen afgeleid uit de opgevraagde bankrekeningafschriften.
4.16.
Belanghebbende heeft gesteld dat de contante opnamen zijn gebruikt voor zakelijke uitgaven in de sfeer van representatie- en marketingkosten en heeft notulen en bonnen in het geding gebracht. Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met omschrijvingen waaruit de zakelijkheid van een aantal uitgaven evident valt af te leiden. Wat betreft de huurbetalingen heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat deze betalingen geleend waren en dat terugbetaling via [BV] (een derde-vennootschap die niet tot de structuur behoort en waarvan belanghebbende indirect 50% aandeelhouder is, hierna: [BV] ) heeft plaatsgevonden.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar de gewone regels van stelplicht en bewijslastverdeling is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de onderhavige bedragen voor zakelijke doeleinden zijn aangewend, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist. In dit kader heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde weerspreking door de inspecteur, volstrekt onvoldoende onderbouwd waarom de als loon in aanmerking genomen bedragen voor zakelijke doeleinden zouden zijn aangewend. Uit de door belanghebbende overgelegde bonnen volgt niet door wie deze bedragen zijn betaald; ieder verband tussen de bonnen en [Sàrl 1] ontbreekt. De inspecteur heeft in de bezwaarfase reeds rekening gehouden met betalingen met een zakelijke omschrijving. De overige omschrijvingen zijn niet zonder meer als zakelijk te omschrijven, waarbij meeweegt dat een aantal omschrijvingen zelfs een evident privékarakter hebben. Ook het standpunt van belanghebbende dat de huurbetalingen een schuld vormden die is afbetaald door [BV] is niet aannemelijk gemaakt. Daarbij weegt mee dat geen leningsovereenkomst is overgelegd, dat met de enkele omschrijving ‘repayment [Sàrl 1] ’ niet inzichtelijk is waar deze betalingen vanuit [BV] op zien en dat de door belanghebbende in dit kader verstrekte documenten grotendeels onleesbaar zijn gemaakt. Belanghebbende is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
4.18.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen voor de jaren 2012 en 2013 gegrond en het beroep voor het jaar 2014 ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen voor de jaren 2012 en 2013 redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) is de rechtbank van oordeel dat de zaak met zaaknummers 20/6451 tot en met 20/6454, 20/6490 en 20/6491 (hierna: de zaak van [naam 2] ) samenhangt in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit. De zaak van [naam 2] is immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in beide zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.3.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op de voet van het Besluit in totaal vastgesteld op € 2.277 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken). Het bedrag van deze vergoeding wordt bij helfte toegerekend aan belanghebbende en [naam 2] , ofwel € 1.138,50 voor de zaken van belanghebbende en € 1.138,50 voor de zaken van [naam 2] .
5.4.
Niet is gesteld dat belanghebbende overige kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.
5.5.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 96.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013, de navorderingsaanslag Zvw 2012 en de desbetreffende belastingrentebeschikkingen;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 44.282 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de navorderingsaanslag Zvw 2012 tot een navorderingsaanslag naar een bijdrage-inkomen van € 44.282 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 55.516 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van, in totaal, € 96 aan deze vergoedt; en
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P.C. van der Vegt, voorzitter, mr. J.M. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in aanwezigheid van mr. N.A. de Grave, griffier, op 31 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 december 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BL7440 en Hoge Raad 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0678.
2.Vergelijk Gerechtshof 's-Gravenhage, 24 februari 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AO5624.
3.Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 54.