ECLI:NL:RBZWB:2022:3669
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met omkering en verzwaring van de bewijslast
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 286. Tevens werd er belastingrente van € 448 in rekening gebracht en een verzuimboete van € 369 opgelegd. Belanghebbende had geen aangifte gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen, en de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt de feiten en oordeelt dat de aanslag niet te hoog is opgelegd. Belanghebbende had de vereiste aangifte niet gedaan, waardoor de bewijslast omgekeerd en verzwaard is. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn redenering dat een bruto inkomen van € 20.000 redelijk is, gezien de gezinssamenstelling van belanghebbende in 2018 en de stijging van zijn banktegoeden. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de aanslag onjuist is, en zijn argumenten over de beperkte winst van de vennootschap en andere persoonlijke omstandigheden zijn niet voldoende onderbouwd.
Wat betreft de verzuimboete oordeelt de rechtbank dat deze terecht is opgelegd, aangezien belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden zijn die wijzen op afwezigheid van alle schuld, en de opgelegde boete van € 369 wordt als passend beschouwd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag, de verzuimboete en de belastingrente in stand blijven.