ECLI:NL:RBZWB:2022:3648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 juli 2022, staat de herziening van de Wajong-uitkering van eiseres centraal. Eiseres, die sinds 30 november 2002 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in de periode van 9 september 2019 tot en met 26 januari 2020 gewerkt bij een uitzendbedrijf, maar heeft haar inkomsten niet gemeld bij het UWV. Het UWV heeft haar daarom een terugvordering opgelegd van in totaal € 1.087,51, alsook een boete van € 470,20. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar haar beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit arbeid. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is om de Wajong-uitkering te herzien en terug te vorderen indien er sprake is van onterecht ontvangen uitkering. Eiseres heeft aangevoerd dat haar werkzaamheden therapeutisch waren en dat de inkomsten slechts haar onkosten dekte, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de verplichting om inkomsten te melden. De rechtbank bevestigt dat het UWV terecht de Wajong-uitkering en de toeslag heeft herzien en de terugvordering heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de boete terecht is opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om wijzigingen in hun financiële situatie tijdig te melden aan het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10365 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2020 (primair besluit I) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wordt verlaagd over de periode van 16 september 2019 tot en met 26 januari 2020 wegens ontvangen inkomsten uit arbeid en dat zij de als gevolg daarvan teveel ontvangen uitkering moet terugbetalen (€ 117,85).
Eiseres heeft tegen primair besluit I bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (primair besluit II) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar toeslag op de Wajong-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) wordt verlaagd over de periode van 9 september 2019 tot en met 26 januari 2020 wegens ontvangen inkomsten uit arbeid en dat zij de als gevolg daarvan teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen (€ 969,66).
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat het voornemens is om haar een boete op te leggen ter hoogte van € 470,20. Bij brief van 19 oktober 2020 heeft eiseres op het voornemen gereageerd en bezwaar gemaakt tegen besluit II.
Bij besluit van 12 november 2020 (primair besluit III) heeft het UWV eiseres een boete opgelegd van € 470,20.
In het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 mei 2022.
Hierbij was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar moeder. Het UWV heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres ontvangt sinds 30 november 2002 een Wajong-uitkering met daarop sinds 23 augustus 2007 een toeslag. Uit de polisadministratie is het UWV gebleken dat eiseres gewerkt heeft bij [naam bedrijf] in de periode van 9 september 2019 tot en met 26 januari 2020.
2.
Het bestreden besluit.
Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit arbeid. Op grond hiervan wordt de Wajong-uitkering en de toeslag herzien en wordt de als gevolg hiervan teveel betaalde uitkering en toeslag van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 1.087,51. Tevens heeft het UWV besloten de opgelegde boete van € 470,20 te handhaven nu eiseres meerdere malen is gewezen op haar informatieplicht.
3.
Beroepsgronden.
Eiseres bestrijdt niet dat zij werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft gehad. Eiseres stelt dat sprake was van werk op therapeutische basis en dat de inkomsten haar onkosten hebben gedekt, met name de reiskosten. Als die reiskosten worden afgetrokken van de verdiensten heeft zij er bijna niets aan overgehouden. Eiseres vindt dat zij gestraft wordt voor het feit dat zij is gaan werken en vindt het onterecht dat zij nu moet terugbetalen.
4.
Wettelijk kader.
Omdat eiseres sinds 2002 een Wajong-uitkering ontvangt is op haar hoofdstuk 3 van de Wajong van toepassing. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
Herziening.
Artikel 3:48 van de Wajong bevat een regeling voor het geval een jonggehandicapte inkomen ontvangt door arbeid te gaan verrichten. Hierin is onder meer bepaald dat die inkomsten worden verrekend met de uitkering en dat de uitkering in zoverre niet wordt betaald. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:694.
Eiseres bestrijdt niet dat zij als uitzendkracht werkzaamheden heeft verricht bij [naam bedrijf] en daaruit inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank gaat er van uit dat eiseres heeft gewerkt in de periode van 9 september 2019 tot en met 26 januari 2020. Het UWV heeft deze periode in het primaire besluit II genoemd en deze komt overeen met de gegevens zoals opgenomen in de polisadministratie van het UWV. In deze periode heeft [naam bedrijf] opgave gedaan van door eiseres ontvangen SV-loon. Wat betreft de Wajong-uitkering stelt de rechtbank vast dat de periode in geding loopt van 16 september 2019 tot en met 26 januari 2020, zoals door het UWV genoemd in het primaire besluit I.
Eiseres bestrijdt niet dat zij haar inkomsten niet heeft opgegeven.
Verder staat vast dat eiseres al eerder heeft gewerkt bij [naam bedrijf] en dat dit destijds ook heeft geleid tot een terugvorderingsbeslissing en het opleggen van een boete. Het UWV heeft eiseres geïnformeerd dat zij inkomsten uit arbeid moet opgeven, onder meer in brieven van 4 juni 2018, 6 september 2018 en 28 september 2018.
De rechtbank wijst in het bijzonder op de brief van 28 september 2018 gericht aan eiseres over een toeslag in 2018. Op pagina 2 staat: “Een van de plichten is om wijzigingen in uw financiële situatie door te geven. Krijgt u binnenkort naast uw toeslag een andere uitkering of inkomsten? Geef dit dan binnen één week nadat de wijziging bij u bekend had kunnen zijn aan ons door. Doet u dit niet? Dan krijgt u tijdelijk minder of geen uitkering en/of een boete. Als u teveel uitkering ontving, moet u dat bedrag terugbetalen”.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres haar inkomsten van [naam bedrijf] had moeten opgeven, ook al dacht zij dat sprake was van therapeutische werkzaamheden en ook al ging het om een klein bedrag. Dat eiseres het werken zag als afleiding om iets te doen te hebben in een andere omgeving dan thuis, maakt niet dat zij dit niet bij het UWV hoefde te melden. Het had eiseres, nu zij eerder een terugvordering heeft gekregen in verband met het niet opgeven van inkomsten en zij bovendien meermalen door het UWV is gewezen op de inlichtingenplicht, redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn dat de inkomsten van invloed konden zijn op haar recht dan wel op de hoogte van haar uitkering en toeslag. Bij twijfel hierover had eiseres contact op moeten nemen met het UWV.
Daarmee staat vast dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Het UWV heeft op grond daarvan terecht de Wajong-uitkering en de toeslag op de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht herzien. Zoals blijkt uit de eerder genoemde uitspraak van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2021:694, is hier sprake van dwingendrechtelijke bepalingen wat betekent dat het UWV tot herziening verplicht is. Het UWV mag geen belangenafweging maken voordat het een besluit tot herziening neemt.
5.2.
Terugvordering.
De rechtbank overweegt dat de wet het UWV verplicht om ten onrechte ontvangen Wajong-uitkering terug te vorderen. Dit staat in artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong.
Er is één uitzondering op deze terugvorderingsplicht mogelijk, namelijk als sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Deze uitzondering wordt in de vaste rechtspraak van de CRvB heel strikt uitgelegd. Volgens die rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:37) kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is dat een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigt. In dit geval is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres is inmiddels met het UWV een betalingsregeling overeengekomen van € 91,- per maand.
5.3.
Boete.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV verplicht was eiseres een boete op te leggen. Vast staat immers dat eiseres de mededelingsplicht neergelegd in artikel 3:74 van de Wajong niet is nagekomen. Dan volgt uit artikel 3:40 van die wet dat er een boete moet worden opgelegd.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de boete of de hoogte van de boete, zodat bespreking hiervan achterwege kan blijven.
6. Het beroep is ongegrond
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 1 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
In artikel 3:18, eerste lid onder b van de Wajong is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beschikkingen herziet op grond van dit hoofdstuk of dergelijke beschikkingen intrekt indien als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 3:37, 3:38 of 3:74 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
In het tweede lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien.
In artikel 3:48, eerste lid van de Wajong is bepaald dat indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet wordt aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid.
In artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 3:74, eerste lid van de Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling, bedoeld in artikel 3:47, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, verplicht zijn aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
In artikel 3:40 van de Wajong is bepaald dat het UWV een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74.
Toeslagenwet (TW)
In artikel 11a, eerste lid van de TW herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
In het tweede lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
In artikel 12 van de TW is bepaald dat degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, verplicht zijn aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
In artikel 14a van de TW is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
In artikel 20, eerste lid, van de TW is bepaald dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd.
In het vijfde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.