ECLI:NL:CRVB:2016:37
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- G. van Zeben-de Vries
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. Appellant had een Wajong-uitkering ontvangen, maar het Uwv vorderde een bedrag van € 27.440,37 terug over de periode van 13 oktober 2008 tot en met 28 februari 2013, omdat appellant zijn gestegen inkomsten niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn hogere inkomsten invloed hadden op zijn recht op uitkering. Appellant stelde dat zijn financiële situatie zorgelijk was en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank verwierp dit argument. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt en beroept zich op eerdere rechtspraak en zijn geestelijke beperkingen. De Raad bevestigt echter het oordeel van de rechtbank dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad concludeert dat de terugvordering niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat appellant niet gedwongen wordt zijn gezinssituatie te wijzigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.