ECLI:NL:RBZWB:2022:3646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2051
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvragen over de jaren 2012 tot en met 2017 door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak hebben eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor zorgtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2017 door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 30 juni 2022 uitspraak gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen had in een besluit van 18 december 2020 de aanvragen afgewezen, omdat deze te laat waren ingediend. In een later besluit op 22 februari 2021 werd het bezwaar van eisers tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen voor zorgtoeslag pas op 29 oktober 2020 zijn ingediend, wat na de wettelijke termijn was. De rechtbank overweegt dat de wetgever een vaste aanvraagtermijn heeft vastgesteld en dat er geen ruimte is voor afwijking op basis van bijzondere omstandigheden. De eisers voerden aan dat zij pas in 2020 op de hoogte waren van hun recht op zorgtoeslag, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de termijn te verlengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2051 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primaire besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag voor zorgtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2017 afgewezen.
In het besluit met dagtekening 22 februari 2021, met kenmerk BOB NOGB (bestreden besluit 1), heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Met het besluit met dagtekening 22 februari 2021, met kenmerk BOB KO40 (bestreden besluit 2) heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat de eerdere beslissing met kenmerk BOB NOGB komt te vervallen. Het bezwaar wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Op dit besluit is artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 mei 2022. Hierbij waren aanwezig eiser [naam eiser 1] en zijn gemachtigde, en namens Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 29 oktober 2020 heeft eiser namens zichzelf en zijn partner [naam eiser 2] zorgtoeslag aangevraagd voor de jaren 2012 tot en met 2017. Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het primaire besluit van 18 december 2020 aangegeven dat de aanvraag te laat is ontvangen. Er is geen recht op zorgtoeslag over de gevraagde jaren. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit 1 van 22 februari 2021 (kenmerk BOB NOGB), gericht aan [naam eiser 2] heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat de aanvragen om zorgtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2016 te laat zijn ingediend. Er is in die jaren geen beschikking afgegeven waar bezwaar tegen kon worden gemaakt. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk.
Eiser geeft aan dat het ontvangen besluit enkel aan [naam eiser 2] is gericht en verzoekt om besluit dat (ook) is gericht aan hemzelf.
Belastingdienst/Toeslagen stuurt op 29 maart 2021 het besluit over de toeslagjaren 2012-2016 aan eiser en diens echtgenote.
In het bestreden besluit 2 met dagtekening 22 februari 2021 (kenmerk BOB K040), heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat de beslissing van 22 februari 2021 met kenmerk BOB NOGB komt te vervallen. Het bezwaar wordt kennelijk ongegrond verklaard en aangegeven is dat eisers geen recht hebben op zorgtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2017. Dit besluit is op 2 april 2021 aan eisers bekend gemaakt.
Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
Het geschil
2. Aan de orde is of Belastingdienst/Toeslagen terecht de aanvragen voor zorgtoeslag voor de berekeningsjaren 2012 tot en met 2017 heeft afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat eisers ter zitting het beroep gericht tegen bestreden besluit 1 hebben ingetrokken. Het beroep is thans uitsluitend gericht tegen het bestreden besluit 2.
Standpunt eisers
3. Eisers voeren aan dat zij aandeelhouders en bestuurder zijn geweest van [naam bedrijf] Deze vennootschap is op 7 september 2010 gefailleerd. Hierna volgde een langlopende juridische procedure tussen eisers en de curator. Lange tijd was onduidelijk wat de consequenties van een eventuele bestuurdersaansprakelijkheid en van schulden van de onderneming zouden zijn voor de eigen inkomstenbelasting. Eisers wisten niet eerder dan in 2020 dat zij vanaf 2012 recht hadden op zorgtoeslag.
De belangen zijn volgens eisers niet goed afgewogen. Belastingdienst/Toeslagen was op de hoogte van de fiscale, zakelijke en persoonlijke situatie van eisers en heeft verzuimd eisers op de hoogte te brengen van de mogelijkheden rond schuldenvrijval en de consequenties daarvan voor de eigen inkomstenbelasting en recht op zorgtoeslag. Het vasthouden aan de aanvraagtermijn is onevenredig.
Eisers wijzen erop dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase.
Beoordeling door de rechtbank
4. De zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir, voor zover hier van belang, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt deze termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
5. In de Memorie van Toelichting op de Awir (MvT, Tweede Kamer, 2004-2005, 29 764, nr. 3, paragraaf 3.3.1, onderdeel 4) is over de aanvraagtermijn het volgende opgenomen:
“De uiterlijke datum voor indiening van een aanvraag is 1 april (
thans: 1 september, rechtbank) volgend op het berekeningsjaar. Een na die datum ingediende aanvraag zal dan ook niet meer in behandeling worden genomen. Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan wordt uitgegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming.”
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat eisers voor de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2017 uitstel is verleend tot 1 mei van tweede jaar volgend op het jaar waarover de aangifte inkomstenbelasting wordt gedaan.
Dat betekent dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir de aanvraag om een tegemoetkoming hadden kunnen indien tot:
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2012: vóór 1 mei 2014
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2013: vóór 1 mei 2015
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2014: vóór 1 mei 2016
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2015: vóór 1 mei 2017
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2016: vóór 1 mei 2018
-met betrekking tot de zorgtoeslag 2017: vóór 1 mei 2019
Nu eisers de aanvragen om zorgtoeslag voor de jaren 2012-2017 eerst bij brief van 29 oktober 2020 hebben ingediend, stelt de rechtbank vast dat eisers de aanvragen te laat hebben ingediend.
Afwijken van de gestelde termijn?
7. Ten aanzien van de vraag of van de wettelijk voorgeschreven indieningstermijn op grond van het evenredigheidsbeginsel zou moeten worden afgeweken, overweegt de rechtbank het volgende.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een uitspraak van 27 januari 2016 geoordeeld dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir geen ruimte laat aan Belastingdienst/Toeslagen om van de indieningstermijn af te wijken. [1]
9. De rechtbank overweegt verder dat de Awir een wet in formele zin is. Dat betekent dat de wet is opgesteld door de wetgever, namelijk de regering en het parlement gezamenlijk. Hier is dus sprake van een bewuste keuze van de wetgever. In de rechtspraak bestaat discussie over de vraag of de rechter een wet in formele zin wel mag toetsen aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel. Uit artikel 120 van de Grondwet volgt dat de rechter een wet die het parlement heeft aangenomen, niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan rechtsbeginselen. Dit kan anders liggen als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bepaalde omstandigheden niet of niet goed onder ogen heeft gezien. In dat geval kan de bestuursrechter de wet mogelijk wél toetsen aan rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. [2]
10. De wetgever heeft, blijkens de passage uit de MvT die hiervoor onder 5 is opgenomen, de situatie waarbij de aanvraag buiten de aanvraagtermijn is ingediend onder ogen heeft gezien en heeft aangegeven waarom is gekozen voor een vaste aanvraagtermijn. Een dergelijke bewuste keuze van de wetgever biedt de rechtbank geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Dit zou slechts anders zijn als de onevenredigheid zit in een door de formele wetgever niet verdisconteerde omstandigheid. Deze bijzondere omstandigheid kan slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
Bijzondere omstandigheden?
11. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin, overweegt de rechtbank dat de inspecteur van belastingdienst eisers uitstel heeft verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting tot 1 mei van het tweede jaar volgend op het jaar waarover de aangifte wordt gedaan. De termijn voor de aanvraag voor de zorgtoeslag is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir hierdoor ook verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur van de belastingdienst voor het indienen van de die aangifte gestelde termijn. De wetgever heeft derhalve een voorziening getroffen voor het indienen van een aanvraag om zorgtoeslag, voor die situatie waarbij uitstel is verleend voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting.
12. Eisers hebben gesteld dat eerst in 2020 het inkomen over de jaren 2012-2017 definitief is vastgesteld en zij toen pas op de hoogte waren van het feit dat zij recht hadden op zorgtoeslag.
Ter zitting is door Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat op basis van de gezamenlijke toetsingsinkomens eisers bij een tijdige aanvraag slechts voor berekeningsjaar 2012 recht zouden hebben op € 44,- zorgtoeslag. Voor de jaren 2013-2017 is het toetsingsinkomen echter hoger dan het maximum inkomen van een aanvrager met toeslagpartner. Voor die jaren zouden eisers geen recht hebben op zorgtoeslag. Desgevraagd is dit van de zijde van eisers bevestigd. Bovendien heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij altijd de ziektekosten heeft kunnen betalen. Het financiële belang van eisers bij de onderhavige procedure is derhalve zeer gering.
Er is geen sprake van zeer grote financiële of anderszins onredelijke gevolgen, waarvan geoordeeld moet worden dat de wetgever die niet voor ogen heeft gehad en die zouden kunnen leiden tot het aannemen van bijzondere omstandigheden.
Niet afwijken van de aanvraagtermijn
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet van de wettelijk voorgeschreven aanvraagtermijn kan worden afgeweken. De omstandigheid dat eisers niet eerder op de hoogte waren van de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen, kan er dan ook niet toe leiden dat Belastingdienst/Toeslagen in afwijking van de wettelijke regeling aan eisers toch zorgtoeslag oor de jaren 2012 tot en met 2017 moet toekennen. [3]
Dat betekent dat eisers de aanvragen om zorgtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2017 te laat hebben ingediend.
Hoorplicht
14. Een belanghebbende dient op grond van artikel 7:2 van de Awb in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarom mag niet lichtvaardig van het horen worden afgezien.
Volgens Belastingdienst/Toeslagen is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en behoefde Belastingdienst/Toeslagen eisers niet op hun bezwaar te horen.
15. De rechtbank wijst erop dat Belastingdienst/Toeslagen in eerste instantie bij besluit van 22 februari 2021 (kenmerk BOB NOGB), het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vervolgens heeft Belastingdienst/Toeslagen, nadat eisers hiertegen beroep hadden ingesteld, bij nieuw besluit met dagtekening 22 februari 2021 (kenmerk BOB KO40), aangegeven dat een nieuw beslissing is genomen op het bezwaar van 6 januari 2021 en dat de eerdere beslissing van 22 februari 2021 (kenmerk BOB NOGB ) is komen te vervallen. Nu Belastingdienst/Toeslagen in bezwaar zijn standpunt heeft gewijzigd kan reeds daarom naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een kennelijk ongegrond bezwaar.
Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen niet af had kunnen zien van het horen van eisers alvorens het thans bestreden besluit te nemen. In zoverre is kleeft er een gebrek aan de besluitvorming. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, omdat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Zij zijn immers voldoende in de gelegenheid geweest om in de beroepsprocedure hun bezwaren kenbaar te maken en hebben ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit 2 terecht heeft beslist dat eisers geen recht hebben op zorgtoeslag voor de berekeningsjaren 2012 tot en met 2017, omdat de aanvragen te laat zijn ingediend.
Het beroep is ongegrond.
17. Gelet op het in rechtsoverweging 15 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om Belastingdienst/Toeslagen in de door eisers gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrechtspraak voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:138 en 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1117
2.Zie in dit kader ook de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal A.G. Snijders van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1441.
3.Zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:138.