201506521/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2015 in zaak nr. 15/1883 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om huurtoeslag over 2012 afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door T.J.V. Schmitz, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag huurtoeslag ingediend, die op 29 september 2014 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag bij besluit van 13 oktober 2014 afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Aan zijn besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] tot 1 mei 2014 uitstel was verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over het berekeningsjaar 2012. Uit artikel 15, eerste lid, van de Awir volgt dat [appellant] tot 1 mei 2014 een aanvraag voor huurtoeslag over 2012 had kunnen doen. Nu de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] op 29 september 2014 heeft ontvangen, is deze te laat ingediend.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen. De aanvraag is op 29 september 2014 ingediend, terwijl deze vóór 1 mei 2014 ingediend had moeten worden. Dat [appellant] wegens een ernstige ziekteperiode de aanvraag te laat heeft ingediend, doet hieraan niet af, aangezien de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) noch de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) ruimte biedt om van deze termijnen af te wijken.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij voert daartoe aan dat hem een langere termijn had moeten worden gegeven, omdat hij wegens ziekte niet in staat is geweest de aanvraag uiterlijk op 1 mei 2014 in te dienen. Zo zou rekening moeten worden gehouden met het menselijke aspect.
3.1. Niet in geschil is dat, gelet op artikel 15, eerste lid, van de Awir, [appellant] de aanvraag voor huurtoeslag uiterlijk 1 mei 2014 had moeten indienen en dat hij deze termijn heeft overschreden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Awir geen mogelijkheid kent om af te wijken van deze indieningstermijn. Dat [appellant] de aanvraag vanwege ziekte niet tijdig heeft kunnen indienen, zoals hij stelt, kan hem daarom niet baten, wat van die stelling verder ook zij.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
17-834.