ECLI:NL:RVS:2016:138

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
201502768/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kindgebonden budget en zorgtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 20 februari 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 27 januari 2014 de aanvraag van [appellant] voor kindgebonden budget over 2009 afgewezen, evenals een aanvraag voor zorgtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen te laat waren ingediend, aangezien de indieningstermijn volgens artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op 1 april 2010 afliep. [appellant] had zijn aanvragen pas op 21 november 2013 ingediend.

Tijdens de zitting op 5 november 2015 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Doornbos. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding had gezien om van de indieningstermijn af te wijken. Hij stelde dat hij niet eerder had aangevraagd omdat hij dacht dat zijn gezamenlijke inkomen te hoog was om in aanmerking te komen voor de toeslagen. Pas na de indieningstermijn werd hij zich ervan bewust dat een zwangerschapsuitkering onbelast was, wat zijn inkomen verlaagde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de wet geen ruimte biedt voor afwijking van de indieningstermijn. De wetgever had bewust gekozen voor deze termijn om te voorkomen dat tegemoetkomingen te lang na de uitgaven zouden worden verleend. De omstandigheden die [appellant] aanvoerde, konden niet leiden tot een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvragen, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201502768/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2015 in zaak nr. 14/2184 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om kindgebonden budget over 2009 afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag over 2009 afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Doornbos, advocaat te Badhoevedorp, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals het kindgebonden budget en de zorgtoeslag.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2. Niet is in geschil dat de indieningstermijn voor een aanvraag om zorgtoeslag en een aanvraag om kindgebonden budget over 2009 voor [appellant] afliep op 1 april 2010. [appellant] heeft na afloop van deze termijn op 21 november 2013 aanvragen om zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2009 ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvragen afgewezen omdat deze na de termijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir, zijn ingediend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen van de in artikel 15, eerste lid, van de Awir neergelegde indieningstermijn had moeten afwijken en hem alsnog zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2009 had moeten toekennen. Daartoe voert hij aan dat hij ervan uitging dat het gezamenlijke toetsingsinkomen van hem en zijn partner, inclusief de zwangerschapsuitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, te hoog zou zijn om voor zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2009 in aanmerking te komen en dat hij daarom niet vóór de indieningstermijn daartoe strekkende aanvragen heeft ingediend. Eerst na die indieningstermijn is hij door een brief van de toenmalige staatssecretaris van Financiën van 14 augustus 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer ervan op de hoogte geraakt dat de zwangerschapsuitkering onbelast is. Daarop heeft de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting over 2009 verminderd, waardoor [appellant] wel in aanmerking zou kunnen komen voor zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2009. Hij heeft de daartoe strekkende aanvragen zo spoedig mogelijk alsnog ingediend. Het onder die omstandigheden vasthouden aan de indieningstermijn van artikel 15, eerste lid, is in strijd met het beginsel van fair play en het verbod van willekeur, omdat op 1 april 2010 een ieder er nog van uitging dat de zwangerschapsuitkering onder het loonbegrip viel en omdat de Belastingdienst/Toeslagen hem wel alsnog in aanmerking heeft gebracht voor kindgebonden budget en zorgtoeslag over 2011. Gelet hierop bestaat aanleiding om af te wijken van artikel 15, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir geen ruimte laat aan de Belastingdienst/Toeslagen om van de indieningstermijn af te wijken. In de memorie van toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 18-19), waarnaar ook de rechtbank verwijst, is aangegeven dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de wetgever bewust voor de indieningstermijn heeft gekozen. Aldus zijn de door [appellant] geschetste omstandigheden, waarbij nadien het belastbare inkomen is aangepast omdat de zwangerschapsuitkering alsnog buiten beschouwing is gelaten, verdisconteerd in artikel 15 en is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat deze omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen met voorbijgaan aan deze bepaling de aanvragen om zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2009 van 21 november 2013 alsnog inhoudelijk had moeten beoordelen. Dat [appellant] wel alsnog in aanmerking is gebracht voor een - hogere - zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2011 maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat [appellant], zoals hij ter zitting heeft bevestigd, voor het jaar 2011 wel tijdig daartoe strekkende aanvragen heeft ingediend. Alleen indien tijdig een aanvraag is ingediend vloeit uit artikel 20, eerste lid, voort dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming herziet ingeval uit een wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te laag bedrag is toegekend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
18-680.