ECLI:NL:RBZWB:2022:3604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3731
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van WW-uitkering door UWV in verband met verblijf in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022, werd de zaak behandeld van een eiser die een WW-uitkering ontving van het UWV. Het UWV had op 13 april 2021 twee besluiten genomen: het eerste besluit trok de WW-uitkering in vanaf 8 maart 2021, en het tweede besluit herzag de uitkering en vorderde teveel betaalde bedragen terug. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat eiser niet recht had op de WW-uitkering. Eiser verbleef in Spanje en had toestemming van het UWV om daar met behoud van zijn uitkering op vakantie te gaan. De rechtbank stelde vast dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke omstandigheden van eisers verblijf in Spanje en dat de intrekking en herziening van de uitkering niet zorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de besluiten van het UWV en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiser recht had op zijn WW-uitkering en het UWV de terugvordering moest laten vallen.

De rechtbank oordeelde verder dat het UWV het griffierecht aan eiser moest vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die aan bestuursorganen worden gesteld bij het nemen van besluiten die belastend zijn voor de burger.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3731 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 april 2021 (primair besluit I) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingetrokken vanaf 8 maart 2021.
In het besluit van eveneens 13 april 2021 (primair besluit II) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de WW herzien en de teveel betaalde uitkering van hem teruggevorderd.
In het besluit van 16 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend
.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2022.
Hieraan hebben met behulp van een beeldverbinding deelgenomen: eiser en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser ontvangt van het UWV een WW-uitkering.
1.2
Eiser heeft gebruik gemaakt van de startregeling voor startende zelfstandigen tot en met 7 maart 2021. Gedurende deze periode en de periode nadat eisers startperiode was afgelopen, verbleef hij in Spanje.
1.3
Op 1 maart 2021 heeft eiser aan het UWV mededeling gedaan van een voorgenomen vakantie in de periode van 8 maart 2021 tot en met 2 april 2021. In het besluit van 3 maart 2021 heeft het UWV toestemming verleend aan eiser om met behoud van zijn WW-uitkering in de aangegeven periode op vakantie te gaan, aangezien hij in het jaar 2021 nog recht had op 20 dagen vakantie met behoud van uitkering.
1.4
Op 31 maart 2021 heeft eiser aan het UWV mededeling gedaan van zijn besluit om vooralsnog niet naar Nederland te gaan in verband met zijn gezondheid en de oplopende besmettingen in Nederland. Naar aanleiding van die informatie heeft het UWV in het primaire besluit I vastgesteld dat de eerdere beslissing van 3 maart 2021 niet juist is, omdat eiser niet in het buitenland verblijft wegens vakantie. Het UWV heeft besloten om eisers WW-uitkering in te trekken vanaf 8 maart 2021.
1.5
In het primaire besluit II heeft het UWV vastgesteld dat de hoogte van de uitkering onjuist is vastgesteld, omdat het UWV geen rekening heeft gehouden met eisers verblijf in het buitenland. Het UWV heeft gesteld dat eiser geen recht had op de volledige WW-uitkering. Vanaf 1 maart 2021 had zijn uitkering lager moeten zijn. Daarom heeft het UWV besloten om eisers WW-uitkering vanaf deze datum te herzien en de teveel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Het gaat om een brutobedrag van € 2.436,75. Eiser heeft ook nog een brutobedrag van € 1.933,- aan vakantiegeld van het UWV tegoed. Dit bedrag trekt het UWV af van het bedrag dat eiser moet terugbetalen. Er is dan nog een bedrag van
€ 503,75 over dat eiser moet terugbetalen.
1.6
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
2. Aan de orde is de vraag of het UWV terecht de WW-uitkering van eiser heeft ingetrokken en herzien en de teveel betaalde uitkering van hem heeft teruggevorderd.
Beroepsgronden
3. Eiser betoogt dat het UWV zijn conclusies baseert op aannames. Het UWV wist dat hij tijdens zijn startperiode in Spanje verbleef en heeft niet duidelijk gecommuniceerd dat hij in Nederland had moeten zijn voor het aanvragen van de vakantiedagen. Eiser verwijst hierbij naar citaten van gesprekken die hij met zijn werkcoach heeft gehad op 26 februari 2021 en 20 april 2021.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW, heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie geen recht op uitkering (hierna: de uitsluitingsgrond verblijf buitenland). Uit het dossier blijkt dat er vanwege de coronapandemie een afwijkende beoordeling bestond met betrekking tot de toepassing van de uitsluitingsgrond verblijf buitenland. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de reguliere beoordeling vanaf 23 juli 2020 weer geldt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiser in de voor de beoordeling relevante periode nog altijd in Spanje en dus buiten Nederland verbleef. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of eiser vakantie heeft genoten in Spanje.
5.2
Op grond van de Vakantieregeling WW en IOW, is sprake van vakantie genieten gedurende de periode waarover de werknemer verklaart vakantie te genieten. Het UWV stelt terecht dat de feitelijke situatie ook meegewogen dient te worden. Dit betekent dat hoewel een werknemer verklaart vakantie te genieten, gelet op de feitelijke omstandigheden geen sprake kan zijn van een reële vorm van vakantie genieten. [1]
5.3
Eiser verklaart dat hij in de periode van 8 maart 2021 tot en met 2 april 2021 vakantie heeft genoten. Dit betekent dat, indachtig de Vakantieregeling WW en IOW, als uitgangspunt heeft te gelden dat eiser in de voor de beoordeling relevante periode vakantie heeft genoten in Spanje.
5.4
Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de feitelijke omstandigheden en de verklaringen die eiser heeft gegeven blijkt dat er geen sprake was van vakantie genieten en dat eiser niet in Spanje verbleef wegens vakantie. Eiser heeft immers voorafgaand aan zijn vakantie aangegeven bij zijn werkcoach dat hij in Spanje wilde verblijven wegens zijn gezondheid. Verder is hij ook na de voor de beoordeling relevante periode niet teruggekomen naar Nederland wegens zijn gezondheid. Deze verklaringen leiden ertoe dat het UWV van oordeel is dat er niet reëel gesproken kan worden van het genieten van vakantie na afloop van de startperiode.
5.5
Een besluit tot intrekking, herziening en/of terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking, herziening en/of terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. Het UWV moet dus feiten en omstandigheden aandragen die aannemelijk maken dat eiser in de voor de beoordeling relevante periode buiten Nederland verbleef anders dan wegens vakantie. Het UWV is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
5.6
Eiser stelt dat zijn insteek was om in Spanje te verblijven tijdens zijn vakantie en na te denken over zijn toekomstplannen. Verder gaan met zijn eigen bedrijf of terugkeren naar Nederland. Deze stelling van eiser vindt steun in de telefoonnotitie van zijn gesprek met het UWV op 29 juni 2021, waarin het bezwaar telefonisch met eiser is besproken. Dit roept de vraag op hoe eiser zijn vakantietijd concreet heeft besteed.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat het UWV geen enkel onderzoek heeft gedaan naar wat eiser in de voor de beoordeling relevante periode zoal in Spanje heeft ondernomen en in hoeverre dat afweek van zijn normale ritme. Tijdens het telefoongesprek op 29 juni 2021 is hierover evenmin gesproken. Eiser is ook op geen enkel moment in de gelegenheid gesteld om binnen een gestelde termijn aanvullend objectiveerbaar bewijs aan te leveren dat hij in de voor de beoordeling relevante periode wel degelijk vakantie genoot. Voor het eerst ter zitting is eiser bevraagd op hoe hij zijn vakantietijd concreet heeft besteed. Eiser stelt dat hij in de voor de beoordeling relevante periode vooral tot rust is gekomen en geen zakelijke activiteiten heeft ondernomen. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser hiervan geen verifieerbare gegevens heeft overgelegd.
5.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de contacten van eiser met zijn werkcoach en de aantekeningen van de werkcoach niet zonder nader onderzoek te verrichten als motivering aan de intrekking, herziening en terugvordering ten grondslag mogen leggen. De rechtbank betrekt in haar beoordeling het feit dat een verblijf buiten Nederland wegens eisers gezondheid niet in de weg staat aan een verblijf buiten Nederland wegens vakantie. Bovendien verkeerde eiser in een uitzonderingspositie door met toestemming van het UWV voorafgaand en tijdens de startperiode in Spanje te verblijven, hetgeen het UWV erkent.
5.9
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid en tevens in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit ten aanzien van de intrekking en herziening van het recht op een WW-uitkering komt voor vernietiging in aanmerking. Daarmee komt de grondslag aan de terugvordering van de WW-uitkering te ontvallen, zodat ook dit deel van het bestreden besluit moet worden vernietigd. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
5.1
Gelet op het tijdsverloop sinds de periode in geding en de omstandigheid dat eiser nog altijd in Spanje verblijft, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het UWV in staat zal zijn met nader onderzoek het gebrek te herstellen. De rechtbank zal dan ook zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten I en II te herroepen. Dit betekent dat eiser tijdens zijn hele vakantie van 8 maart 2021 tot en met 2 april 2021 recht heeft op een WW-uitkering. Eiser hoeft het verschil van € 2.436,75 dus niet aan het UWV terug te betalen. Hij behoudt het recht op vakantiegeld van € 1.933,-. Het UWV dient reeds door eiser terugbetaalde bedragen te restitueren en het vakantiegeld alsnog aan hem uit te betalen. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, dient het UWV het griffierecht aan eiser te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE

Werkloosheidswet

Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de Werkeloosheidswet bepaalt dat geen recht op uitkering heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Werkeloosheidswet bepaalt dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de werknemer geen recht op uitkering meer heeft op grond van artikel 19.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Werkeloosheidswet herziet of trekt het UWV een besluit tot toekenning van uitkering in indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Werkeloosheidswet wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de Werkeloosheidswet onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
Op grond van het zesde lid kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 19, negende lid, aanhef en over b, van de Werkeloosheidswet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten.

Vakantieregeling WW en IOW

Artikel 1, aanhef en onder a, van de Vakantieregeling WW en IOW bepaalt dat van vakantie genieten als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel k, van de Werkloosheidswet sprake is gedurende de periode waarover de werknemer of de uitkeringsgerechtigde verklaart vakantie te genieten.

Voetnoten

1.vergelijk CRvB 13 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AJ9999
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766