In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022, werd de zaak behandeld van een eiser die een WW-uitkering ontving van het UWV. Het UWV had op 13 april 2021 twee besluiten genomen: het eerste besluit trok de WW-uitkering in vanaf 8 maart 2021, en het tweede besluit herzag de uitkering en vorderde teveel betaalde bedragen terug. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat eiser niet recht had op de WW-uitkering. Eiser verbleef in Spanje en had toestemming van het UWV om daar met behoud van zijn uitkering op vakantie te gaan. De rechtbank stelde vast dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke omstandigheden van eisers verblijf in Spanje en dat de intrekking en herziening van de uitkering niet zorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de besluiten van het UWV en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiser recht had op zijn WW-uitkering en het UWV de terugvordering moest laten vallen.
De rechtbank oordeelde verder dat het UWV het griffierecht aan eiser moest vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die aan bestuursorganen worden gesteld bij het nemen van besluiten die belastend zijn voor de burger.