ECLI:NL:RBZWB:2022:3526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21_1047
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvanger van de belastingdienst over vervolgingskosten bij aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had een dwangbevel betekend aan de belanghebbende met betrekking tot een niet-betaalde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij vervolgingskosten in rekening waren gebracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft op 25 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger onterecht vervolgingskosten in rekening heeft gebracht, omdat niet is aangetoond dat de aanmaning op het juiste adres is ontvangen. De ontvanger heeft geen bewijs geleverd van de verzending van de aanmaning, waardoor de rechtbank concludeert dat de vervolgingskosten niet gerechtvaardigd zijn.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de in rekening gebrachte vervolgingskosten. Tevens wordt de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De proceskosten worden vastgesteld op € 49, die in verband staan met reiskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1047
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ([land]), belanghebbende
en
De ontvanger van de belastingdienst,de ontvanger.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 1 maart 2021.
1.2.
De ontvanger heeft met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 een dwangbevel doen betekenen aan belanghebbende. Daarbij zijn vervolgingskosten in rekening gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten.
1.4.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
De ontvanger heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de ontvanger, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

2.Feiten

2.1.
Wegens het uitblijven van betaling van de niet-betaalde aanslag IB/PVV 2016 is aan belanghebbende een dwangbevel betekend met dagtekening 21 oktober 2020.
2.2.
Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift van 7 december 2020, door de ontvanger ontvangen op 14 december 2020, bezwaar gemaakt tegen de daarbij in rekening gebrachte vervolgingskosten.

3.Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de ontvanger terecht vervolgingskosten in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbendes bezwaar ontvankelijk is.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat onterecht aan belanghebbende vervolgingskosten in rekening zijn gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzending aanmaning
3.3.
Indien een belastingschuldige niet binnen de voor de aanslag gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning te betalen. [1] Een dwangbevel kan slechts worden uitgevaardigd indien de belastingschuldige is aangemaand en daarna in gebreke blijft. [2]
3.4.
Aanmaning van de belastingschuldige dient in schriftelijke vorm plaats te vinden. [3] Van een schriftelijke aanmaning is geen sprake indien het desbetreffende geschrift niet op het adres van de belastingschuldige is ontvangen of aangeboden, en hem ook niet anderszins heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingschuldige toe te rekenen omstandigheden. [4]
3.5.
De wet bepaalt verder dat – kort gezegd en voor zover hier relevant – een bezwaar- of beroepschrift tegen de kosten van het dwangbevel niet gegrond kan zijn op de stelling dat de aanmaning niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. [5]
3.6.
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen, in tegenstelling tot alle andere post die zij van de belastingdienst ontvangt. Daarbij is het zo dat het procesdossier geen kopie van de aanmaning bevat.
3.7.
Het is dan aan de ontvanger om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingschuldige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingschuldige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de ontvanger in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.
3.8.
De ontvanger heeft geen bewijs geleverd van de verzending per post van de aanmaning. Daarmee is de ontvanger niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De verzending per post van de aanmaning – en het daaraan gekoppelde vermoeden van ontvangst – is daarmee niet aannemelijk geworden. Dat betekent dat de ontvanger ten onrechte de vervolgingskosten in rekening heeft gebracht.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de in rekening gebrachte vervolgingskosten bij de aanslag IB/PVV 2016 dienen te worden vernietigd.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten. Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van in totaal € 49 in verband met reiskosten. Nu op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen en de ontvanger geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van deze kosten, stelt de rechtbank deze kosten vast op een bedrag van € 49.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de in rekening gebrachte vervolgingskosten;
  • bepaalt dat de ontvanger het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de ontvanger tot betaling van € 49 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 6 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (IW).
2.Artikel 12 van de IW.
3.Artikel 11 van de IW.
4.vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.
5.Artikel 7, tweede lid van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (KW)