In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had een dwangbevel betekend aan de belanghebbende met betrekking tot een niet-betaalde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij vervolgingskosten in rekening waren gebracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft op 25 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger onterecht vervolgingskosten in rekening heeft gebracht, omdat niet is aangetoond dat de aanmaning op het juiste adres is ontvangen. De ontvanger heeft geen bewijs geleverd van de verzending van de aanmaning, waardoor de rechtbank concludeert dat de vervolgingskosten niet gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de in rekening gebrachte vervolgingskosten. Tevens wordt de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De proceskosten worden vastgesteld op € 49, die in verband staan met reiskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.