ECLI:NL:RBZWB:2022:3436
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en bevoegdheid van de fiscale bestuursrechter
Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbenden, wonende te [woonplaats], in beroep gingen tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbenden dienden drie brieven in bij de rechtbank, die door de afdeling civielrecht waren ontvangen en vervolgens doorgezonden naar de afdeling belastingrecht. In deze brieven maakten de belanghebbenden melding van verschillende kwesties, waaronder het verdwijnen van een invalide parkeerplaats, parkeerkosten en beslaglegging op pensioen. De heffingsambtenaar gaf aan dat het onduidelijk was waartegen de belanghebbenden bezwaar maakten en of er al een besluit was waartegen bezwaar openstond. De rechtbank verzocht de belanghebbenden om de relevante besluiten en de gronden van hun beroep te overleggen, maar hierop werd niet gereageerd.
De rechtbank oordeelde dat voor zover het beroep betrekking had op de wijziging van de invalideparkeerplaats en de bijbehorende kosten, alsook de beslaglegging op pensioen, de fiscale bestuursrechter niet bevoegd was. Dit was omdat er geen sprake was van een 'voor bezwaar vatbare beschikking'. De rechtbank verduidelijkte dat een beschikking alleen als zodanig kan worden aangemerkt als dit in de belastingwet is vastgelegd. Dit betekent dat geschillen over dergelijke beschikkingen aan de civiele rechter kunnen worden voorgelegd.
Daarnaast werd vastgesteld dat voor het beroep tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting een griffierecht van € 50,00 verschuldigd was. De griffier had de belanghebbenden hierover schriftelijk geïnformeerd en hen gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring indien het griffierecht niet tijdig werd betaald. Aangezien het griffierecht niet was ontvangen, verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken.