ECLI:NL:RBZWB:2022:3423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21 _ 4842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eisers ontvingen sinds 8 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm van het college. In het kader van een onderzoek naar hun huurbetalingen heeft het college op 3 juni 2021 eisers gevraagd om bepaalde gegevens te verstrekken. Eisers hebben deze gegevens echter niet volledig aangeleverd, wat leidde tot een opschorting van hun bijstandsuitkering per 18 juni 2021. Na een bezwaarprocedure heeft het college de bijstandsuitkering definitief ingetrokken, waarop eisers beroep hebben ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet tijdig de gevraagde gegevens hebben verstrekt, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkering op juiste gronden heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat eisers niet voldaan hebben aan hun inlichtingenplicht. De rechtbank wijst erop dat de financiële situatie van eisers essentieel is voor de beoordeling van hun recht op bijstand en dat het college recht had om de bankafschriften op te vragen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat zij geen recht meer hebben op bijstandsuitkering vanaf 18 juni 2021. De rechtbank benadrukt dat eisers opnieuw een aanvraag moeten indienen als zij weer een bijstandsuitkering wensen te ontvangen. Tevens krijgen eisers geen proceskostenvergoeding en wordt het griffierecht niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4842 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Eisers ontvingen sinds 8 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm van het college. In het kader van een onderzoek van het college naar de huurbetalingen van eisers, heeft het college op 3 juni 2021 eisers gevraagd om vóór 14 juni 2021 de volgende gegevens te verstrekken: bankafschriften van [Rabobankrekening eiseres] (Rabobankrekening op naam van eiseres) van 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018, bankafschriften van [ING-rekening eiser] (ING-rekening op naam van eiser) van 4 december 2017 tot heden, bankafschriften van eventuele andere bankrekeningen vanaf 4 december 2017, huurcontract over de perioden van 4 december 2017 tot en met 31 juli 2019 en betaalbewijzen van de huur over de periode van mei 2018 tot en met december 2018 en van januari 2019 tot en met mei 2019 (indien niet op bankafschriften te zien). Eisers hebben de gevraagde gegevens niet volledig verstrekt, waarna het college bij besluit van 18 juni 2021 (opschortingsbesluit) de bijstandsuitkering van eisers heeft opgeschort vanaf 18 juni 2021 en aan eisers een hersteltermijn tot 28 juni 2021 heeft geboden voor het verstrekken van de eerder gevraagde gegevens. Eisers hebben wederom de gevraagde gegevens niet volledig verstrekt.
Het college heeft hierop bij besluit van 26 juli 2021 (primair besluit) de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken vanaf 18 juni 2021 vanwege het niet verstrekken van de in het opschortingsbesluit gevraagde gegevens. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college blijft bij het standpunt dat is ingenomen in het primaire besluit. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eisers niet tijdig de in het opschortingsbesluit gevraagde gegevens hebben verstrekt, waardoor hun bijstandsuitkering op juiste gronden is ingetrokken vanaf 18 juni 2021. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
In beroep stellen eisers dat hun bezwaargronden onvoldoende zijn weerlegd in het bestreden besluit. Eisers hebben alles gedaan om het recht op uitkering te laten vaststellen. Het college heeft ten onrechte nadere informatie bij eisers opgevraagd, nu voldoende bleek uit het dossier en het rapport van onderzoek van 13 juli 2021. Eisers stellen dat de bijstandsuitkering in ieder geval moet worden toegekend vanaf het moment dat alsnog de bankafschriften zijn verstrekt, 13 september 2021.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de bijstandsuitkering van eisers heeft kunnen intrekken vanaf 18 juni 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen het opschortingsbesluit, waarmee dit besluit in rechte vast is komen te staan. Tussen partijen is enkel nog in geschil of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd was om vanaf 18 juni 2021 de bijstandsuitkering van eisers in te trekken.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandsverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan eisers verleende bijstand, dient eerst beoordeeld te worden of eisers verzuimd hebben binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eisers hiervan een verwijt kan worden gemaakt. [1]
4.3.
Vaststaat dat eisers niet eerder dan op 13 september 2021 bankafschriften hebben verstrekt van ING-rekening [ING-rekening eiser] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2021. Hierdoor staat ook vast dat eisers hebben verzuimd de gevraagde bewijsstukken binnen de gestelde termijn te verstrekken. Het college heeft in het opschortingsbesluit namelijk eisers gevraagd om de bankafschriften van die rekening te verstrekken over de periode vanaf 4 december 2017 vóór 28 juni 2021.
4.4.
De rechtbank begrijpt de gronden van eisers zo dat zij hebben bedoeld te betogen dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim om tijdig de bankafschriften te overleggen, nu zij alles hebben gedaan om het recht op uitkering te laten vaststellen en het college ten onrechte de bankafschriften bij hen heeft opgevraagd. Als eisers al een verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, dan dient in ieder geval per 13 september 2021 een bijstandsuitkering te worden toegekend.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in bijstandsgeschillen, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is voor de beoordeling of een belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden de financiële situatie van die belanghebbende een essentieel gegeven. Het college moet immers ter bepaling van de bijstandbehoevendheid van een belanghebbende op basis van objectieve en verifieerbare gegevens kunnen beoordelen wat het vermogen en inkomen is van een belanghebbende op enig moment gedurende de periode waarin een beroep op bijstand wordt gedaan. De belanghebbende is verplicht om die gegevens direct en uit eigen beweging te verstrekken. [2] Hieruit volgt dat het college de bankafschriften van de ING-rekening mocht opvragen bij eisers en dat eisers die gegevens in het kader van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet aan het college dienden te verstrekken.
4.6.
In dit kader is van belang dat bij een intrekking na opschorting van de bijstand in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaar- of beroepsfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien belanghebbende aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. [3] Hieraan hebben eisers niet voldaan. Eisers hebben in de bezwaarfase weliswaar bankafschriften van de ING-rekening verstrekt, maar niet over de gehele gevraagde periode. Ook hebben eisers onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd dat zij de bankafschriften redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn hebben kunnen verstrekken. De gronden van eisers slagen dan ook niet.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de bijstandsuitkering van eisers vanaf 18 juni 2021 ingetrokken. Het beroep van eisers zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen uitkering meer ontvangen vanaf 18 juni 2021. Eisers zullen opnieuw een aanvraag moeten doen als zij weer een bijstandsuitkering wensen te ontvangen.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgen eisers geen proceskostenvergoeding. Ook krijgen eisers het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54 van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Verzamelbeleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2004 (Verzamelbeleidsregels)
Artikel 6:1 van de Verzamelbeleidsregels bepaalt het volgende:
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het opschorten van het recht op een uitkering op grond van artikel 54, eerste en tweede lid, PW, dan wel artikel 17, eerste en tweede lid, IOAW of IOAZ.
2. Het college maakt gebruik de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning of voortzetting van een uitkering op grond van artikel 54, derde en vierde lid, PW, dan wel artikel 17, derde en vierde lid, IOAW of IOAZ.
Artikel 6:2, eerste lid, van de Verzamelbeleidsregels bepaalt het volgende:
1. Het college ziet af van herziening, intrekking, terugvordering, invordering of verhaal wanneer sprake is van dringende redenen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1496.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2596.