ECLI:NL:RBZWB:2022:3322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot oplegging van last onder dwangsom wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had op 9 april 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan de eiser wegens overtreding van artikel 67 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Dit besluit volgde op een incident waarbij de politie de eiser had aangehouden in verband met vermoedelijke drugshandel. De rechtbank behandelt de vraag of de burgemeester bevoegd was om deze last op te leggen en of er sprake was van een overtreding van de APV. De rechtbank concludeert dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie aannemelijk heeft kunnen achten dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met de onschuldpresumptie en dat de opgelegde last onder dwangsom proportioneel is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4438 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R. el Bellaj,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2021 (primaire besluit) heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 67 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [plaatsnaam] (APV).
In het besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 10 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de burgemeester mr. M.F. van Gansen.

Overwegingen

Feiten
1.1
De politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam [plaatsnaam] , heeft op 1 en 4 februari 2021 meerdere processen-verbaal van bevindingen [1] opgemaakt waarin staat weergegeven dat zij op 1 februari 2021 omstreeks 20.20 uur een [auto merk] (kenteken [kentekennummer] ) zag wegrijden bij het tankstation [naam tankstation] aan de [adres] , een voor de politie ambtshalve bekende plek waarvan het vermoeden bestaat dat er drugs gedeald wordt. De politie vermoedde dat de bestuurder een voor hen ambtshalve bekende drugsdealer betrof - hetgeen later niet het geval blijkt te zijn - en gaf een stopteken. De bestuurder, naar later blijkt eiser, voldeed niet direct aan het stopteken en maakte een onrustige indruk tijdens het rijden. Ook bij zijn staandehouding maakte eiser een onrustige, zenuwachtige indruk op de politie. De politie zag dat eiser een bolle rechterwang had alsof deze opgezet was of dat er iets in zijn mond zat. Hij rende weg toen de politie hem vroeg of hij zijn mond wilde openen. Na zijn aanhouding lag er naast eiser een gripzakje met witte substantie erin. De politie zag dat eiser tijdens het transport naar het dienstvoertuig geen bolling meer had in zijn wang en dat zijn kaken niet meer op elkaar stonden. Op de plaats waar eiser werd aangehouden werden later meerdere gripzakjes met wit poeder en paarse pillen aangetroffen op een steen en tussen de bladeren. De gripzakjes waren droog terwijl de omgeving nat en vochtig was. In totaal werden 12 gripzakjes (netto totaalgewicht 1,27 gram) met een witte substantie en 5 gripzakjes met ieder 3 stuks paarse pillen in beslag genomen. De later uitgevoerde indicatieve testen gaven een positieve reactie op cocaïne en MDMA. In het voertuig werden op de bijrijdersstoel twee mobiele telefoons aangetroffen waarvan er één aanstond. De politie zag dat er verschillende berichten op het voorscherm stonden. ‘ [naam betrokkenen 1] ’ stuurde de volgende berichten: “Maat hoelang nog, 7 min, nog, maat hoe lang nog, is niet tof zo, laat maar foei, doei.” Dit verdeeld over 6 verschillende berichten. Daarbij heeft deze persoon nog 1 keer gebeld. Daarnaast stuurde ‘ [naam betrokkenen 2] ’ nog: “yo man”. Het is de politie ambtshalve bekend dat dealers namen/klanten in hun telefoon vaak opslaan met een locatie erbij. [naam betrokkenen 1] is een straat in [plaatsnaam] . Tijdens een vervoersfouillering werd in de linker jaszak van het trainingsjack dat eiser droeg een bundel geld aangetroffen. Dit waren briefjes van 20, 10 en 5 euro en de politie zag dat deze in genoemde volgorde in elkaar gevouwen zaten. Later bij de telling bleek het te gaan om een totaalbedrag van 690 euro verdeeld onder 13 biljetten van 20 euro, 35 biljetten van 10 euro en 16 biljetten van 5 euro.
1.2
Bij brief van 1 maart 2021 heeft de burgemeester het voornemen kenbaar gemaakt om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 67 van de APV.
1.3
Tegen dit voornemen heeft eiser een zienswijze ingediend.
1.4
Vervolgens heeft de burgemeester bij het primaire besluit eiser gelast om zich voor een periode van twee jaar te onthouden van herhaling van overtreding van artikel 67 van de APV. Concreet betekent dit dat eiser zich in die periode dient te onthouden van het op of aan de weg postvatten of zich daar heen en weer bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig bevinden of daarmee heen en weer of rondrijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat eiser, vanaf het moment dat dit besluit aan eiser is bekendgemaakt, per geconstateerde overtreding een dwangsom verbeurt van € 2.500,- met een maximum van € 10.000,-.
1.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Omvang van het geding
2. Aan de orde is de vraag of de burgemeester bevoegd was om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. In dat kader is de vraag aan de orde of de burgemeester heeft kunnen aannemen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 67 van de APV.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat de burgemeester ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat eiser artikel 67 van de APV heeft overtreden en dat de burgemeester niet bevoegd was om tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan. Eiser ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 67 van de APV. Hij stelt hiertoe onder andere dat uit de stukken niet blijkt dat er daadwerkelijk een levering of transactie heeft plaatsgevonden en dat de aangetroffen drugs en telefoon met tekstberichten niet van hem zijn.
Verder stelt eiser dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM.
Daarnaast stelt eiser dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Eiser is voorts van mening dat de burgemeester bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en draagkracht. De burgemeester heeft ook niet voldoende aannemelijk gemaakt hoe groot de kans op herhaling is. De burgemeester had kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing of het opleggen van een lagere dwangsom.
Heeft eiser artikel 67 van de APV overtreden?
5.1
Bij de beoordeling acht de rechtbank van belang dat, anders dan eiser stelt, voor overtreding van het bepaalde in artikel 67 van de APV het waarnemen van een levering of transactie geen voorwaarde is. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van verdovende middelen. Artikel 67 van de APV ziet op handhaving van de openbare orde en geeft de mogelijkheid drugshandelaren weg te sturen of weg te houden. De bepaling wordt al overtreden door het ‘postvatten met de kennelijke bedoeling’, zoals omschreven in het artikel, zonder dat vaststaat dat de betrokkene op dat moment verdovende middelen bij zich heeft of heeft verhandeld. De bewijslast ligt ook lager dan in het strafrecht. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de burgemeester aannemelijk heeft kunnen achten dat eiser in strijd met artikel 67 van de APV op of aan de weg heeft postgevat of heeft (rond)gereden met het kennelijke doel om verdovende middelen af te leveren of aan te bieden.
5.2
Eiser ontkent niet dat hij degene was die op 1 februari 2021 in een [auto merk] wegreed bij het tankstation. Hij ontkent wel dat hij daar aanwezig was met het kennelijke doel om verdovende middelen af te leveren of aan te bieden. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op de onder 1.1 weergegeven processen-verbaal van bevindingen. Uit die processen-verbaal van bevindingen blijkt volgens de rechtbank dat eiser in eerste instantie een stopteken negeerde, een zenuwachtige indruk maakte bij zijn staandehouding en vervolgens zich aan de staandehouding van de politie heeft onttrokken door weg te rennen. Hierbij overweegt de rechtbank dat eiser zijn ter zitting ingenomen stelling dat de politie hem heeft achtervolgd en staandegehouden op basis van zijn huidskleur, niet heeft onderbouwd en deze stelling treft dus geen doel. Na zijn aanhouding is in de nabije omgeving een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Verder werden in de [auto merk] twee telefoons aangetroffen waarvan één met inkomende berichten die duiden op handel in verdovende middelen. Daarnaast werd tijdens een fouillering van eiser een hoeveelheid contant geld in kleine coupures aangetroffen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester - op basis van de op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, in hun onderlinge samenhang gelezen - aannemelijk heeft kunnen achten dat eiser op of aan de weg heeft postgevat of heeft (rond)gereden met het kennelijke doel om verdovende middelen af te leveren of aan te bieden. De burgemeester heeft op basis daarvan dus mogen concluderen dat eiser op 1 februari 2021 artikel 67 van de APV heeft overtreden. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de politie in dit geval niet nader hoeft te onderbouwen op grond waarvan het tankstation bekend staat als een plek waar veel drugs verhandeld wordt.
5.3
De burgemeester heeft, mede gelet op de aard van de overtreding, eveneens mogen aannemen dat er een kans op herhaling van de overtreding aanwezig is.
5.4
Dat leidt de rechtbank tot het oordeel dat de burgemeester bevoegd was om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals de burgemeester in het bestreden besluit en ter zitting heeft toegelicht, het doel van de bestuursrechtelijke handhaving is om de openbare orde te herstellen door drugshandelaren weg te sturen of weg te houden.
Is er sprake van strijd met de onschuldpresumptie/artikel 6 EVRM?
6.1
De rechtbank overweegt dat de onschuldpresumptie uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM van toepassing is op de onderhavige procedure omdat er sprake is van een samenloop van het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject. [2] Dit is tussen partijen verder ook niet in geschil. In geschil is de vraag of er sprake is van een schending van de onschuldpresumptie.
6.2
Van een schending van de onschuldpresumptie is naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] sprake indien een rechterlijke beslissing of een uiting van een ambtenaar een oordeel weergeeft omtrent de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Het enkel uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd levert echter geen schending van de onschuldpresumptie op. Het opleggen van een last onder dwangsom is geen bestraffende sanctie, maar een herstelsanctie. Bij het opleggen van een last onder dwangsom vindt daarom in beginsel geen vaststelling van schuld plaats.
6.3
Eiser stelt zich op het standpunt dat de burgemeester in het bestreden besluit de onschuldpresumptie heeft geschonden door uit te gaan van schuld, terwijl eiser nog niet is veroordeeld door een strafrechter in een strafzaak.
6.4
De rechtbank is, onder verwijzing naar bovengenoemde rechtspraak, van oordeel dat de burgemeester de onschuldpresumptie niet heeft geschonden. De burgemeester heeft in het bestreden besluit overwogen dat hij aannemelijk acht dat eiser artikel 67 van de APV heeft overtreden, maar dat dit niet betekent dat hij eiser schuldig acht aan het plegen van strafbare feiten. Dat blijkt volgens de rechtbank ook duidelijk uit de gebruikte bewoordingen. De burgemeester heeft zich op basis van de inhoud van de bestuurlijke rapportage een eigen oordeel kunnen vormen over een overtreding van de APV. Eiser heeft ter zitting, desgevraagd, toegelicht dat het Openbaar Ministerie nog geen vervolgingsbeslissing in zijn strafzaak heeft genomen. Dat betekent dat eiser nog altijd verdacht wordt van handel in een middel als bedoeld in lijst 1 behorend bij de Opiumwet. Dat betreft een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, en dat is in juridische zin een ander delict dat de in geding zijnde overtreding van artikel 67 van de APV.
Is er sprake van strijd met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit?
6.5
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de opgelegde last onder dwangsom disproportioneel is, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft zijn persoonlijke omstandigheden niet onderbouwd. Bovendien strekt de opgelegde last onder dwangsom tot naleving van een in de APV neergelegde norm, waarvan eiser stelt dat hij die niet heeft overtreden. Vooropstaat dat het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik zal moeten maken. Uit de toelichting ter zitting blijkt dat de burgemeester geen beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat de overtreder in bepaalde gevallen eerst wordt gewaarschuwd. [4] De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhaving en eiser niet eerst heeft hoeven te waarschuwen.
6.6
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vastgestelde hoogte van de dwangsom dat op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb de bedragen in redelijke verhouding moeten staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. De last moet ervoor zorgen dat eiser de regels naleeft. Dit betekent dat de hoogte van het bedrag hem moet stimuleren om de regels niet te overtreden. De vergelijking die eiser maakt met een boete in het strafrecht gaat reeds hierom niet op. De burgemeester heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde wordt verstoord door het rondhangen van drugshandelaren en het aanbieden van drugs op openbare plaatsen en dat dit in de gemeente veel maatschappelijk leed en onrust met zich brengt. Met de last wil de burgemeester dergelijke praktijken terugdringen. Ter zitting is toegelicht dat de burgemeester ook rekening houdt met het bedrag dat zou worden verdiend met de verkoop van drugs. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een bedrag van € 2.500,- met een maximum van € 10.000,- in redelijke verhouding staat tot het daarmee te dienen doel. Daarbij is van belang dat indien eiser niet opnieuw de overtreding begaat, hij ook geen dwangsom verbeurt. Hij heeft dit dus zelf in de hand.
Slotoverwegingen
7. De burgemeester was bevoegd om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen en er is niet gebleken van redenen waarom hij niet van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 21 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [plaatsnaam] (APV)

Artikel 67
Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Gemeentewet

Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Het derde lid bepaalt dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van de regels welke hij uitvoert.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer PL2000-2021028629
2.ABRvS 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4038
3.zie bijvoorbeeld ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780
4.vergelijk ABRvS 5 oktober 2011, AB 2011/307