ECLI:NL:RBZWB:2022:3310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van fiscale gegevens door de staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2022, wordt het beroep van eisers beoordeeld naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eisers, die coffeeshops exploiteren, hadden de staatssecretaris verzocht om informatie die de Belastingdienst in de afgelopen vijf jaar met de gemeente had gedeeld. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat het verzoek niet gericht was op openbaarmaking voor eenieder en dat er een geheimhoudingsbepaling van toepassing was. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eisers moet worden gekwalificeerd als een Wob-verzoek en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) aan openbaarmaking in de weg staat. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het Wob-verzoek terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1015

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3], en
[naam eiser 4] en [naam eiser 5],
te [plaatsnaam 1] , eisers,
(gemachtigde: mr. M. van Weeren),
en
de staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst(de staatssecretaris), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De staatssecretaris heeft dit verzoek met het besluit van 14 mei 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 januari 2021 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. R. Kramer als waarnemer van de gemachtigde van eisers en mr. drs. R. Steenman en mr. O.C.W. Pos als gemachtigden van de staatssecretaris.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers sub 1 exploiteren coffeeshops in [plaatsnaam 2] . Daarvoor hebben zij in 2012 exploitatievergunningen aangevraagd bij de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam 2] . Bij brief van 4 maart 2020 heeft de burgemeester eisers sub 1 medegedeeld voornemens te zijn de exploitatievergunningen te weigeren.
2. Bij brief van 14 april 2020 hebben eisers de staatssecretaris verzocht om hen op grond van de Wob te verstrekken:
  • alle informatie over eisers die de Belastingdienst in de afgelopen vijf jaar, althans vanaf 13 september 2016 met de gemeente [plaatsnaam 2] , althans met de burgemeester heeft gedeeld en
  • alle informatie die de Belastingdienst met de gemeente [plaatsnaam 2] , althans met de burgemeester heeft gedeeld en waarnaar is verwezen in de brief van de burgemeester van 4 maart 2020.
In de brief van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van eisers feitelijk geen verzoek in de zin van de Wob vormt, omdat het verzoek niet is gericht op openbaarmaking voor eenieder en een redelijk algemeen belang bovendien niet aanwezig is. Daarnaast staat volgens de staatssecretaris de bijzondere geheimhoudingsbepaling van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in de weg aan openbaarmaking op grond van de Wob.
Eisers hebben de staatssecretaris bij brief van 23 juni 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek. Voor zover de brief van 14 mei 2020 als een besluit moet worden aangemerkt, hebben zij daartegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de brief van 14 mei 2020 geen besluit is, zodat de brief van eisers van 23 juni 2020 uitsluitend als ingebrekestelling wordt aangemerkt. De staatssecretaris heeft het standpunt dat het verzoek niet als Wob-verzoek kan worden aangemerkt gehandhaafd. De staatssecretaris heeft ter onderbouwing daarvan gesteld dat niet elk verzoek waarin een beroep is gedaan op de Wob, als Wob-verzoek kan worden aangemerkt. Een verzoek is geen Wob-verzoek wanneer dat verzoek niet strekt tot openbaarmaking voor eenieder. Uit het feit dat eisers de gevraagde informatie nodig hebben om zich te verweren tegen de weigering van de exploitatievergunningen volgt volgens de staatssecretaris dat het verzoek alleen strekt tot openbaarmaking aan eisers.
3. Eisers hebben op 28 juli 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun Wob-verzoek. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 20/7670 WOB.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 november 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:7120, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in de uitspraak overwogen dat het verzoek van eisers van 14 april 2020 moet worden gekwalificeerd als een Wob-verzoek, en daarmee als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat de reactie daarop van 14 mei 2020 ook moet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris tijdig een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
4. Vervolgens heeft de staatssecretaris eisers gemeld dat hij een besluit zal nemen op het bezwaarschrift van 23 juni 2020.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

5. Mede op basis van de hiervoor vermelde rechtbankuitspraak van 16 november 2020 staat vast dat het verzoek van eisers van 14 april 2020 moet worden gekwalificeerd als een verzoek om openbaarmaking van overheidsinformatie op grond van de Wob, en niet als een verzoek om verstrekking van informatie aan henzelf.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het Wob-verzoek van eisers terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Openbaarmaking of geheimhouding?
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 67 van de Awr aan openbaarmaking van de gevraagde informatie in de weg staat, met andere woorden, of alle door eisers gevraagde informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr valt.
Eisers hebben aangevoerd dat hun Wob-verzoek niet volledig afgewezen kan worden op grond van artikel 67, eerste lid, van de Awr, althans, dat het bestreden besluit op dit punt niet voldoende is gemotiveerd.
De rechtbank volgt eisers daarin niet.
7. De rechtbank stelt voorop dat artikel 67, eerste lid, van de Awr, volgens vaste jurisprudentie van de AbRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2609), een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter is die prevaleert boven de Wob. Om vast te stellen of de documenten onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr vallen, dient beoordeeld te worden of aangetroffen documenten betrekking hebben op hetgeen uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld.
Beoordeeld dient dus te worden of alle door eisers gevraagde informatie ‘betrekking heeft op hetgeen uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over eisers blijkt of wordt meegedeeld’.
In de hiervoor aangehaalde uitspraak van 4 november 2020, rechtsoverweging 6.1., heeft de AbRS overwogen dat ervan mag worden uitgegaan dat de stukken uit het fiscale dossier van een specifieke rechtspersoon of natuurlijke persoon zijn aan te merken als zulke documenten, dus als documenten waarvoor de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr geldt. Daarbij is opgemerkt dat de bestuursrechter niet per document hoeft te beoordelen of in de stukken uit het fiscale dossier mogelijk nog gegevens staan die niet onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr vallen, maar dat die beoordeling is voorbehouden aan de burgerlijk rechter.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het Wob-verzoek fiscale gegevens van eisers zelf betreft, dus gegevens uit hun fiscaal dossier of fiscale dossiers. Dat is door eisers in beroep niet betwist, en daar gaat de rechtbank dan ook van uit. De inhoud van het Wob-verzoek duidt er ook op dat de gevraagde informatie behoort tot het individuele dossier of de individuele dossiers van eisers.
Gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit de uitspraak van de AbRS van 4 november 2020 mag ervan worden uitgegaan dat de door eisers gevraagde informatie documenten betreffen waarvoor de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr geldt.
Het verzoek om openbaarmaking van de gevraagde informatie is door de staatssecretaris dus terecht afgewezen. De staatssecretaris heeft terecht aangenomen dat de Wob in het geheel niet van toepassing is.
Ontvankelijkheid bezwaar
8. Eisers hebben ter zitting opgemerkt dat, als de staatssecretaris vindt dat alle gevraagde informatie onder de geheimhoudingsplicht van de Awr valt, hij het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat dat niet een voor bezwaar of beroep vatbare beschikking betreft.
Ook dat standpunt kan niet slagen.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht en dat hij met de ongegrondverklaring van het bezwaar voor het correcte dictum heeft gekozen, aangezien de staatssecretaris heeft getoetst aan de Wob en na heroverweging heeft geconcludeerd dat de Wob niet van toepassing is.
Bevoegdheid toepassing artikel 67, tweede lid, Awr
9. Eisers hebben in hun beroepschrift ook nog aangevoerd dat bekendmaking van de door hen gevraagde informatie aan hen op grond van artikel 67, tweede lid, van de Awr wel is toegestaan.
De staatssecretaris heeft daarover in het bestreden besluit opgemerkt dat, aangezien eisers een Wob-verzoek hebben ingediend, hij niet beoordeelt of er gelet op het tweede of derde lid van artikel 67 van de Awr een uitzondering moet worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht, en dat de toetsing beperkt blijft tot de beoordeling of het eerste lid van artikel 67 van de Awr aan verstrekking op grond van de Wob in de weg staat.
De rechtbank ziet geen ruimte om zich over dit geschilpunt uit te laten. Een geschil over de toepassing van artikel 67 van de Awr kan gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Awr uitsluitend aan de burgerlijk rechter worden voorgelegd.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 17 juni 2022. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 2 (zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit):
Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Het bestuursorgaan draagt er zo veel mogelijk zorg voor dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 26, lid 1:
In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
een voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 67:
Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
ij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.