ECLI:NL:RBZWB:2020:7120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20 _ 7670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek inzake exploitatievergunningen voor coffeeshops

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, exploitanten van coffeeshops, beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De eisers hebben in april 2020 verzocht om documenten die de belastingdienst met de gemeente heeft gedeeld met betrekking tot hun exploitatievergunningen. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en geoordeeld dat het verzoek van eisers als een Wob-verzoek moet worden gekwalificeerd. De staatssecretaris van Financiën heeft echter betoogd dat het verzoek niet als een Wob-verzoek kan worden aangemerkt, omdat het niet strekt tot openbaarmaking voor eenieder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eisers wel degelijk een Wob-verzoek is, ondanks dat het verzoek ook voortkwam uit hun persoonlijk belang. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestuursorgaan tijdig op het verzoek heeft beslist, waardoor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7670 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2020 in de zaak tussen

1. [naam B.V.] B.V. , [naam B.V. 2] B.V ., en [naam eiser] ,

2. [naam eiser 2] en [naam eiser 3] ,

te [plaatsnaam] ,
samen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M. van Weeren,
en

de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,

verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek hen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten te verstrekken.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eisers sub 1 exploiteren coffeeshops in [plaatsnaam 2] . Daarvoor hebben zij in 2012 exploitatievergunningen aangevraagd bij de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam 2] (hierna: de burgemeester). Bij brief van 4 maart 2020 heeft de burgemeester eisers sub 1 medegedeeld voornemens te zijn de exploitatievergunningen te weigeren.
Bij brief van 14 april 2020, ontvangen op 16 april 2020, hebben eisers de staatssecretaris verzocht om hen op grond van de Wob te verstrekken:
- alle informatie over eisers die de belastingdienst in de afgelopen vijf jaar, althans vanaf 13 september 2016 met de gemeente [plaatsnaam 2] , althans met de burgemeester heeft gedeeld en
- alle informatie die de belastingdienst met de gemeente [plaatsnaam 2] , althans met de burgemeester heeft gedeeld en waarnaar is verwezen in de brief van de burgemeester van 4 maart 2020.
In de brief van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van eisers feitelijk geen verzoek in de zin van de Wob vormt, omdat het verzoek niet is gericht op openbaarmaking voor eenieder en een redelijk algemeen belang bovendien niet aanwezig is. Daarnaast staat de bijzondere geheimhoudingsbepaling van artikel 67 van de AWR in de weg aan openbaarmaking op grond van de Wob.
Eisers hebben de staatssecretaris bij brief van 23 juni 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek. Voor zover de brief van 14 mei 2020 als een besluit moet worden aangemerkt, hebben zij daartegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de brief van 14 mei 2020 geen besluit vormt, zodat de brief van eisers van 23 juni 2020 uitsluitend als ingebrekestelling wordt aangemerkt. De staatssecretaris heeft het standpunt dat het verzoek niet als Wob-verzoek kan worden aangemerkt gehandhaafd. De staatssecretaris heeft ter onderbouwing daarvan gesteld dat niet elk verzoek waarin een beroep is gedaan op de Wob, als Wob-verzoek kan worden aangemerkt. Een verzoek is geen Wob-verzoek wanneer dat verzoek niet strekt tot openbaarmaking voor eenieder. Uit het feit dat eisers de gevraagde informatie nodig hebben om zich te verweren tegen de weigering van de exploitatie-vergunningen volgt dat het verzoek alleen strekt tot openbaarmaking aan eisers. De opmerkingen in de brief van 14 mei 2020 over de bijzondere geheimhoudingsbepaling moeten als overwegingen ten overvloede worden beschouwd.
Eisers hebben op 28 juli 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun Wob-verzoek.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb).
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Artikel 6, eerste lid, van de Wob bepaalt dat het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk beslist op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Het derde lid bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk wanneer het bestuursorgaan niet in gebreke is om op tijd een besluit te nemen.
Wanneer de brief van 14 mei 2020 als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt, is dat besluit gelet op de beslistermijn van artikel 6, eerste lid, van de Wob tijdig genomen en is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
Het antwoord op de vraag of de brief van 14 mei 2020 een besluit in de zin van de Awb is, is afhankelijk van de vraag of het verzoek van 14 april 2020 een aanvraag in de zin van de Awb was. Als het verzoek van 14 april 2020 een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, moet de brief van 14 mei 2020 worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of het verzoek van 14 april 2020 als een aanvraag, meer in het bijzonder als een Wob-verzoek, moet worden aangemerkt.
4. In de uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1268) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van de vraag wanneer een verzoek om informatie als Wob-verzoek in de zin van artikel 3 moet worden aangemerkt, als volgt overwogen:
“Hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Awb of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Dit is alleen anders indien I) uit de aard van het verzoek, II) uit de inhoud van het verzoek of III) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Bij uitzondering I) kan worden gedacht aan het geval dat iemand inzage in zijn dossier of in zijn persoonsgegevens vraagt. In dat geval is het verzoek aan te merken als een verzoek om inzage als bedoeld in (…) de AVG of een andere wettelijke regeling waarin een recht op inzage is opgenomen. Uitzondering II) ziet op situaties waarin iemand bijvoorbeeld vraagt om informatie, vragen stelt of alleen om toezending van de stukken vraagt in een procedure waarin hij belanghebbende is. Bij uitzondering III) kan worden gedacht aan de situatie waarin de verzoeker aangeeft dat hij niet wil dat de informatie openbaar wordt gemaakt en alleen aan hem wordt verstrekt.
Het is aan het bestuursorgaan om als de indiener een beroep op de Wob heeft gedaan, met een beroep op een van deze uitzonderingen deugdelijk te motiveren dat zich een uitzondering op de hoofdregel voordoet. Daarbij kan het op de weg van het bestuursorgaan liggen zich daarover eerst met de indiener te verstaan.”
5. Vast staat dat eisers de staatssecretaris in hun verzoek van 14 april 2020 met een beroep op de Wob hebben verzocht om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Op grond van de hoofdregel zoals die hiervoor omschreven is, is het verzoek om informatie daarom in beginsel te kwalificeren als een Wob-verzoek.
De staatssecretaris heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat sprake is van de in de rechtspraak omschreven uitzondering II, aangezien eisers de informatie uitsluitend hebben gevraagd om hun zienswijze tegen de voorgenomen weigering van de exploitatievergunningen te kunnen onderbouwen. Daarnaast is uitzonderingsgrond III volgens de staatssecretaris van toepassing, nu er redelijkerwijs van moet worden uitgegaan dat eisers met hun verzoek niet hebben beoogd dat de te verstrekken informatie voor eenieder toegankelijk wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich geen van de op de hoofdregel geformuleerde uitzonderingen voor.
Het enkele feit dat eisers de informatie hebben gevraagd vanwege hun persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en met het oog op het gebruik van de informatie in de zienswijze tegen het voornemen tot weigering van de exploitatievergunningen door de burgemeester, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Deze situatie kan niet gelijk worden gesteld met de situatie onder uitzondering II, waarin een verzoeker vraagt om toezending van de stukken in een procedure waarin hij belanghebbende is.
Ten aanzien van de uitzondering onder III heeft te gelden dat het feit dat een verzoek ziet op gegevens van de verzoeker zelf, een aanwijzing kan zijn dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Hoewel het verzoek van eisers (mede) ziet op gegevens van eisers zelf, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de uitzondering zoals omschreven onder III zich hier voordoet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers bij het verzoek niet hebben aangegeven dat zij niet willen dat de informatie openbaar wordt. Daarnaast hebben zij in de ingebrekestelling benadrukt dat zij beoogd hebben een Wob-verzoek in te dienen en dat zij met dat verzoek beogen de documenten openbaar te maken voor eenieder. Het feit dat de rechtbank in geval van een beroep tegen een beslissing op bezwaar dat besluit in beginsel toetst met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen daarvan (“ex tunc”), staat er, anders dan de staatssecretaris heeft betoogd, in een procedure als de onderhavige niet aan in de weg dat bij beoordeling van de vraag of het verzoek een Wob-verzoek is informatie uit de ingebrekestelling wordt betrokken.
6. Gelet op het voorgaande is het verzoek naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een Wob-verzoek, en daarmee als een aanvraag als bedoeld in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dat betekent dat de brief van 14 mei 2020 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb vormt. Nu dat besluit tijdig is genomen, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 16 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.