ECLI:NL:RBZWB:2022:3264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit CBR over rijgeschiktheid van eiser met gebruik van bioptisch telescoopsysteem

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser, die zich niet rijgeschikt geacht voelde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR dat hem niet rijgeschikt verklaarde. Dit besluit was gebaseerd op een gezondheidsverklaring en een advies van een expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen. Eiser had een revalidatieprogramma doorlopen en een training met een bioptisch telescoopsysteem (BTS) succesvol afgerond, maar het CBR volgde het advies van het expertisecentrum niet op en weigerde hem een rijtest aan te bieden. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de argumenten van eiser dat hij aan de wettelijke eisen voldeed en dat het CBR in strijd met de Wet gelijke behandeling handelde. De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rijgeschiktheid, omdat er sprake was van een hinderlijke oogheelkundige functiestoornis. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het CBR het griffierecht aan eiser moest vergoeden, ondanks het motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9385 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 juli 2021 (primair besluit) heeft het CBR eiser medegedeeld dat hij niet rijgeschikt wordt geacht.
In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 juli 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, [naam gemachtigde] als zijn gemachtigde en namens het CBR [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst om het CBR namens de rechtbank vragen te laten stellen aan [naam expertisecentrum] , expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen ( [naam expertisecentrum] ).
Op 26 oktober 2021 heeft [naam medewerker] , klinisch fysicus visueel systeem bij [naam expertisecentrum] , de vragen beantwoord.
Het CBR heeft bij brief van 24 november 2021 medegedeeld in deze reactie van [naam expertisecentrum] geen aanleiding te zien haar standpunt te wijzigen.
Bij brief van 28 februari 2022 heeft eiser gereageerd.
Op 29 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft het CBR een gezondheidsverklaring toegezonden, ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid. Het CBR heeft op 15 november 2019 de ontvangst van deze verklaring bevestigd en aangegeven eisers lichamelijke en geestelijke rijgeschiktheid te zullen beoordelen.
Eiser heeft zich gemeld bij [naam expertisecentrum] voor onderzoek naar de mogelijkheden van het gebruik van een Bioptisch Telescoop Systeem (BTS) bij het autorijden. Hij heeft bij [naam expertisecentrum] tussen september en december 2019 het revalidatieprogramma AutO-Mobiliteit doorlopen en aansluitend rijlessen gevolgd bij een gecertificeerde rijinstructeur. [naam expertisecentrum] heeft de bevindingen van haar onderzoek op 5 december 2019 aan het CBR gestuurd. Op basis van haar onderzoek komt het behandelteam AutO-Mobiliteit tot de conclusie dat aan de medische CBR-norm voor rijgeschiktheid met BTS wordt voldaan. Eiser heeft de training met het BTS gevolgd en met succes afgerond. Daarvoor heeft hij op 5 december 2019 een certificaat AutO&Mobiliteit gekregen. Dit certificaat erkent dat [naam expertisecentrum] eiser vaardig acht voor het gebruik van het BTS in het verkeer. Er is sprake van een gezichtsveldeffect aan de linkerkant bij het kijken door de BTS met eisers rechteroog. [naam expertisecentrum] adviseert het CBR om, ondanks deze uitval, eiser uit te nodigen voor een rijtest.
Bij het primaire besluit heeft het CBR eiser medegedeeld dat hij niet voldoet aan de eisen van rijgeschiktheid. Het advies van [naam expertisecentrum] om eiser uit te nodigen voor een rijtest wordt door het CBR dan ook niet gevolgd. Eiser mag geen rijexamen doen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.
Bestreden besluit
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het CBR heeft hieraan ten grondslag gelegd dat bij eiser sprake is van een gezichtsveldeffect in combinatie met een verminderde visus. Eisers bezwaar dat hij op geen enkel moment hinder heeft ondervonden van deze zwarte vlek, leidt niet tot een gunstige wijziging van het primaire besluit. Een rijtest behoort niet tot de mogelijkheden en aan het betreffende verzoek van eiser kan dan ook niet worden voldaan.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat de onderzoekende artsen, de experts van [naam expertisecentrum] en de gespecialiseerde rijinstructeur hebben aangegeven dat eiser geschikt is voor het besturen van een personenauto met gebruikmaking van een BTS. Daarmee voldoet eiser aan de intentie van de wetgever en de geest van de wet. Het CBR moet eiser dan ook toestaan een rijvaardigheidstest af te leggen. Door het verzoek van eiser af te wijzen, handelt het CBR in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en is er sprake van rechtsongelijkheid.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
In geschil is of het CBR terecht heeft geoordeeld dat eiser niet rijgeschikt kan worden geacht.
5.2
In paragraaf 3.2.1.1 van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Bijlage) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder personen met behulp van het BTS geschikt kunnen worden verklaard voor een rijbewijs. Het betreft een viertal voorwaarden. Niet in geschil is dat eiser voldoet aan de eerste drie in deze paragraaf genoemde voorwaarden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser ook voldoet aan de laatste voorwaarde, inhoudende dat er ‘geen hinderlijke oogheelkundige functiestoornissen met betrekking tot verkeersdeelname zijn’.
5.3
De rechtbank stelt vast dat [naam expertisecentrum] in het advies van 26 oktober 2021, waarin de nadere vragen van de rechtbank zijn beantwoord, het volgende heeft geconcludeerd: “
Er is in het geval van [naam eiser] ontegenzeggelijk sprake van een oogheelkundige functiestoornis.” Hieruit leidt de rechtbank af dat door eiser niet wordt voldaan aan alle voorwaarden uit paragraaf 3.2.1.1. van de Bijlage. Dit betekent dat eiser niet rijgeschikt kan worden verklaard en dus niet in aanmerking kan komen voor een rijbewijs. Dit komt door het dwingendrechtelijke karakter van de regeling.
5.4
Dat eiser de bewuste stoornis niet als hinderlijk ervaart en dat in de praktijk evenmin is gebleken dat eiser hinder ervan ondervindt, doet aan het voorgaande niet af. Het is in deze zaak ook niet in geschil dat eiser bij het autorijden met BTS geen last heeft van zijn functiestoornis. Maar of de functiestoornis in een specifiek geval hinderlijk is, is (helaas) niet van belang. Alleen de objectieve vaststelling dat er sprake is van een “hinderlijke oogheelkundige functiestoornis met betrekking tot verkeersdeelname” is relevant. Dat hiervan sprake is, is door [naam expertisecentrum] uitvoerig toegelicht in het advies van 26 oktober 2021.
5.5
Voor zover eiser meent dat het CBR in dit geval van de voorwaarden uit de Bijlage zou moeten afwijken, oordeelt de rechtbank als volgt. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat de Bijlage strikt moet worden uitgelegd. De Bijlage is een algemeen verbindend voorschrift en het CBR is niet bevoegd hiervan af te wijken. [1] Dus ook niet vanwege het advies van [naam expertisecentrum] om eiser de kans te geven om door middel van een rijtest aan te tonen dat hij het autorijden met het BTS aan kan. Op grond van vaste rechtspraak mag het CBR namelijk geen adviezen van medisch specialisten volgen die in strijd zijn met dwingendrechtelijke bepalingen. [2] Dat daarmee zou worden voldaan aan de geest of de intentie van de wet, maakt evenmin dat het CBR ruimte heeft om van de Bijlage af te wijken. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser zeer vervelend uitpakt dat hij, ondanks dat hij met goed gevolg de training met het BTS heeft afgerond, toch niet in aanmerking kan komen voor een rijtest en vervolgens een rijbewijs, maar daarin ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hierboven geschetste lijn van de Afdeling.
5.6
Voorts is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat het bestreden besluit geen ongeoorloofd onderscheid oplevert in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet houdt in dat het verbod om onderscheid te maken op grond van een handicap of chronische ziekte niet geldt indien dit onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid. In dit geval gaat het om de verkeersveiligheid. Deelname aan het verkeer door personen die als gevolg van een ziekte of handicap niet of minder goed in staat zijn tot het besturen van een motorrijtuig, vormt daar een risico voor. Het rijden met het BTS is juist in het leven geroepen om personen met een ziekte of handicap toch aan het verkeer te kunnen laten deelnemen, maar dat betekent vervolgens ook dat er niet aan kan worden ontkomen dat de in de bewuste regelgeving vastgelegde voorwaarden streng moeten worden nageleefd.
5.7
Tot slot overweegt de rechtbank dat van rechtsongelijkheid, zoals door eiser gesteld, geen sprake is. Het CBR heeft terecht aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie het maken van onderscheid in een wettelijke regeling geoorloofd is als daarvoor redelijke en objectieve gronden bestaan. [3] Voor het maken van dat onderscheid bestaan in het licht van het doel van de van toepassing zijnde regeling - het bevorderen van de verkeersveiligheid - redelijke en objectieve gronden. De Afdeling heeft een onderscheid tussen personen zonder een medische aandoening en personen met een medische aandoening in het licht van dat doel niet kennelijk onredelijk geacht. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval anders te oordelen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat van rechtsongelijkheid, omdat bestuurders van motorvoertuigen die na het behalen van hun rijbewijs (oogheelkundige) functiestoornissen krijgen onbelemmerd door kunnen rijden, geen sprake is.
Eisers beroepsgronden slagen niet.
6.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet staat vermeld aan welke voorwaarde uit paragraaf 3.2.1.1. van de Bijlage door eiser niet wordt voldaan. Pas ter zitting en in haar reactie op het advies van [naam expertisecentrum] van 24 november 2021 heeft het CBR aangegeven dat eiser niet rijgeschikt wordt geacht, omdat niet wordt voldaan aan de vierde voorwaarde.
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich namelijk niet zou hebben voorgedaan, zou ook een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
7.
Proceskosten
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Wel zal de rechtbank, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent, bepalen dat het CBR aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het CBR aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 10 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111
1. Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die:
(…)
b. blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eiser, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid (…).
(…)
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.
(…)
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
(…)
Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
(…)
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B en BE;
b groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1+E, D, D1, DE en D1E.
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
3.2.1.1 Rijden met een monoculair bioptisch telescoopsysteem bij daglicht
Onder voorwaarden kunnen personen die de visus van 0,5 bereiken met behulp van een monoculair bioptisch telescoopsysteem (BTS) geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van de categorieën B, BE en T met de beperking ‘alleen rijden met daglicht’.
De voorwaarden zijn dat:
  • de visus met beide ogen tezamen, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,16 bedraagt;
  • de visus bij kijken door de bioptische telescoop ten minste 0,5 bedraagt;
  • die persoon niet het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of slechts één oog gebruikt; en
  • er geen andere hinderlijke oogheelkundige functiestoornissen met betrekking tot verkeersdeelname zijn.
Een rapport van een oogarts is vereist. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een protocol. Voor een rijtest komen alleen personen in aanmerking die, blijkend uit een verklaring van een door het CBR erkende instelling, voldoende training hebben gehad in het rijden met een bioptisch telescoopsysteem bij daglicht.
(…)
3.5
Rijtest
Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming over de geschiktheid een rijtest nodig acht, schakelt het een deskundige in op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) voor het afnemen ervan. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6480 en van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:483.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7589
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9253