ECLI:NL:RBZWB:2022:3114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4981
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkeringen wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiseres had ondersteuning aangevraagd op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) en ontving Tozo 1, 2 en 3 uitkeringen. Het college heeft echter op 7 juli 2021 besloten deze uitkeringen in te trekken en een bedrag van € 5.004,85 terug te vorderen, omdat eiseres langer dan de toegestane 28 dagen in het buitenland had verbleven. Na bezwaar van eiseres heeft het college het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 4.549,55 en later naar € 4.119,98.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoert dat de berekening van het terugvorderingsbedrag onnavolgbaar is en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de voorwaarden voor de Tozo. De rechtbank heeft op 22 april 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van zeer dringende redenen om af te wijken van de regels omtrent verblijf in het buitenland. De rechtbank stelt vast dat eiseres gedurende haar Tozo-uitkeringen langer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven, wat leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat dit besluit is vervangen door het bestreden besluit II. Het beroep tegen het bestreden besluit II wordt ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de Tozo-uitkering in te trekken en het terugvorderingsbedrag vast te stellen. Eiseres krijgt een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4981 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 juli 2021 (primair besluit) heeft het college het recht op ondersteuning op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) ingetrokken over de periode van 21 april 2020 tot en met 16 mei 2020 (Tozo 1), van 28 juli 2020 tot en met 12 september 2020 (Tozo 2) en van 19 december 2020 tot en met 31 maart 2021 (Tozo 3). De teveel verstrekte bijstand, ter hoogte van in totaal € 5.004,85, is van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De periodes waarover wordt ingetrokken gedurende Tozo 2 en Tozo 3 zijn herzien en het terugvorderingsbedrag is verlaagd naar € 4.549,55.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 21 februari 2022 heeft het college het bestreden besluit herzien (bestreden besluit II). De intrekkingsperiode gedurende Tozo 1 is opnieuw herzien en het terugvorderingsbedrag is verder verlaagd naar € 4.119,98.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 april 2022. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]
.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres (geboren 8 januari 1996), staat vanaf 1 september 2019 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met het bedrijf ‘ [naam bedrijf 1] ’. Zij geeft fitnesslessen aan onder meer de Universiteit van [plaatsnaam] en [naam bedrijf 2] .
Eiseres heeft van het college een Tozo 1, een Tozo 2 en een Tozo 3 uitkering ontvangen. Op 3 april 2021 heeft zij een aanvraag voor een Tozo 4 uitkering ingediend.
Omdat uit de meegezonden bankafschriften bleek dat eiseres veel pinde in het buitenland, is het college een onderzoek naar het recht op Tozo gestart. In dat kader heeft op 20 mei 2021 een gesprek plaatsgevonden met eiseres. In dat gesprek heeft eiseres onder meer verklaard dat zij in de periode van december 2020 tot en met mei 2021 op verschillende plaatsen in Duitsland is geweest. Haar moeder en haar vriend wonen daar. In december 2021 is zij rond kerst twee weken in Duitsland geweest. Over de periode van februari 2021 tot en met april 2021 is zij vijf keer in Duitsland geweest, in totaal voor ongeveer een maand. In augustus 2020 is zij voor ongeveer zes weken in Griekenland geweest.
In het ‘rapport uitkeringsfraude’ van 3 juni 2021 is na bestudering van de bankafschriften vastgesteld dat eiseres over de periode van 24 maart 2020 tot en met 16 mei 2020 alleen heeft gepind buiten [plaatsnaam] , dat zij over de periode van 28 juli 2020 tot en met 12 september 2020 alleen in Griekenland heeft gepind, en over de periode van 19 december 2020 tot en met 1 april 2021 alleen in Duitsland. Geconcludeerd is dat de Tozo uitkeringen van eiseres over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 en over de periode van 1 januari 2021 tot met 31 maart 2021 dienen te worden herzien, omdat zij langer dan de toegestane 28 dagen per kalenderjaar in het buitenland heeft verbleven.
In de ‘rapportage heronderzoek Tozo 1, 2 en 3’ heeft het college het totaal terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 5.004,85.
In het primaire besluit van 7 juli 2021 heeft het college de Tozo uitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 21 april 2020 tot en met 16 mei 2020 (Tozo 1), van 28 juli 2020 tot en met 12 september 2020 (Tozo 2) en van 19 december 2020 tot en met 31 maart 2021 (Tozo 3). De teveel verstrekte Tozo, ter hoogte van € 5.004,85, wordt van eiseres teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 16 september 2021 vond de hoorzitting plaats.
Vervolgens is het bestreden besluit I en hangende beroep het bestreden besluit II genomen.
2. In geschil is de intrekking en terugvordering van verstrekte Tozo 1, Tozo 2, en Tozo 3 uitkering.
3.
Standpunten partijen
Eiseres voert aan dat de berekening van het terugvorderingsbedrag onnavolgbaar is. Het college heeft haar onvoldoende geïnformeerd over het feit dat zij, om in aanmerking te komen voor Tozo, niet langer dan 28 dagen in het buitenland mocht verblijven. De informatie van zowel de overheid, als vanuit het college was uitsluitend gericht op de woon- en werksituatie en niet op een eventueel verblijf in het buitenland. Op het aanvraagformulier wordt hier niet op gewezen of naar gevraagd. Het college wijkt hiermee af van de modelaanvraagformulier van [naam bedrijf 3] . Eiseres voldeed aan alle eisen die door verschillende overheden zijn gecommuniceerd. Zij mocht erop vertrouwen dat zij in aanmerking zou komen voor Tozo. De artikelen 13 en 16 van de Participatiewet dienen in het kader van de Tozo anders te worden uitgelegd. Het doel van het territorialiteitsbeginsel in die artikelen is dat belanghebbende beschikbaar dient te zijn voor de arbeidsmarkt in Nederland en dat het recht op bijstand te controleren moet zijn. Eiseres kon niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, want die was er niet meer en zeker niet in haar sector. Het te controleren deel van het recht op Tozo wordt uitsluitend gevormd door de inkomsten uit loon, uitkering en overige inkomsten. Om haar recht op Tozo te kunnen controleren, was in deze zaak niet nodig dat eiseres in haar eentje voor wie-weet-hoe-lang in haar studentenflat, ver van haar familie, moest verblijven om in aanmerking te kunnen komen voor Tozo, terwijl de hele wereld in lockdown zat. Dat verwachten van een burger is onevenredig in de zin van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De nadelige gevolgen voor eiseres staan niet in verhouding met het doel van de regeling. Eiseres is verder van mening dat de term ‘dringende redenen’ van artikel 16 van de Participatiewet, moet worden uitgelegd in het licht van de Tozo regeling. In het licht van die regeling is er sprake van ‘zeer dringende redenen’ indien zelfstandige ondernemers naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zijn de crisis te overleven.
In verweer stelt het college zich op het standpunt dat het beroepschrift aanleiding geeft het bestreden besluit te herzien. In de herziene beslissing op bezwaar van 10 februari 2022 is de intrekkingsperiode herzien en het terugvorderingsbedrag naar beneden bijgesteld op € 4.119,98. Een beroep op onbekendheid met wet- en regelgeving kan niet slagen. Dat op het aanvraagformulier geen vragen over verblijf in het buitenland worden gesteld, maakt dat niet anders. Eiseres had ook zelf kunnen informeren over de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan. Zij heeft echter nooit melding gemaakt van haar verblijf buiten Nederland. Via de website van de gemeente wordt wel informatie verstrekt over verblijf in het buitenland. Anders dan eiseres, is het college van mening dat een evenredigheidstoets hier niet aan de orde is. Recht op bijstand bestaat op grond van artikel 11, eerste lid van de Participatiewet (jo. artikel 13) alleen voor hier te lande verblijvende Nederlanders of daarmee gelijkgestelden. Alleen bij een verblijf van maximaal 28 dagen per jaar of wanneer sprake is van dringende redenen, kan daarvan worden afgeweken. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet het college geen ‘dringende redenen’ als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet. Niet is gebleken van een acute noodsituatie die alleen door vertrekking van bijstand kan worden opgelost.
4.
Wettelijk kader
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
Bestreden besluit I
5.1
Het beroep van eiseres is gericht tegen het bestreden besluit I. Dat besluit is echter door het bestreden besluit II vervangen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep van eiseres ook gericht geacht tegen het bestreden besluit II. Omdat het college het bestreden besluit I niet langer handhaaft, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van dat besluit. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bestreden besluit II
5.2
Niet in geschil is dat eiseres gedurende haar Tozo-uitkeringen langer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven.
5.3
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 april 2022 [1] en van de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2021 [2] overweegt de rechtbank als volgt. De Participatiewet bepaalt dat verblijf buiten Nederland – behoudens een toegestane maximale verblijftermijn van vier weken – leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand. In de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II, 2010-2011, 32 815, nr. 3, pag. 16-17) staat dat de bijstand is bedoeld als vangnet om te kunnen voorzien in de bestaanskosten in Nederland. Het toestaan van een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand past daar volgens de wetgever niet bij. De bijstandsgerechtigde moet daarom in Nederland wonen én verblijven om recht op bijstand te hebben. De wetgever sluit degene die per kalenderjaar, dan wel een aaneengesloten periode langer dan vier weken, verblijf houdt buiten Nederland uit van het recht op bijstand, ingevolge artikel 13, eerste lid en onder e, van de Participatiewet. De reden van het verblijf in het buitenland is daarbij niet relevant. Anders dan eiseres aanvoert, is deze bepaling onverkort van toepassing op de Tozo.
5.4
Een uitzondering op dit uitgangspunt kan zich voordoen indien er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) doen zeer dringende redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
5.5
Bij een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet ligt het op de weg van degene die er een beroep op doet om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van zeer dringende redenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de perioden hier in geding sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Dat eiseres gedurende de lockdown(s) liever bij haar moeder en vriend in Duitsland verbleef dan in haar studentenflat in [plaatsnaam] is begrijpelijk, maar maakt niet dat er sprake is geweest van een acute noodsituatie. Uit niets blijkt dat het in de perioden hier in geding voor eiseres onmogelijk was om naar Nederland te reizen en dat zij daarom noodgedwongen langer dan 28 dagen buiten Nederland heeft verbleven. Dat zij die tijd liever in Duitsland doorbracht staat haar geheel vrij, maar in de periode die zij langer dan 28 dagen buiten Nederland verbleef, is er geen recht op (aanvullende) bijstand in de vorm van een Tozo-uitkering. De stelling van eiseres dat er gedurende de lockdowns in de perioden in geding sprake was van een onaanvaardbaar gezondheidsrisico waardoor zij niet naar Nederland kon en wilde reizen, overtuigt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet gesteld noch onderbouwd dat zij een kwetsbare gezondheid heeft.
Beroep op het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel
5.6
Hoewel de rechtbank het met eiseres eens is dat de informatievoorziening op het punt van verblijf in het buitenland vanuit de gemeente tekort heeft geschoten, kan de rechtbank niet anders dan op grond van vaste jurisprudentie vaststellen dat onbekendheid van eiseres met in dit geval artikel 13 van de Participatiewet, niet aan het college kan worden tegengeworpen. Het ligt op de weg van eiseres om, als zij een aanvraag doet, zich te verdiepen in de voorwaarden die gelden voor die aanvraag. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen [3] . De rechtbank is van oordeel dat aan eiseres in dit geval geen concrete toezeggingen zijn gedaan in die zin, dat zij ondanks een verblijf in het buitenland toch recht op een Tozo-uitkering zou hebben. Dat eiseres zich op dit punt onvoldoende acht voorgelicht door het college acht de rechtbank voorstelbaar, maar dat maakt niet dat er sprake is geweest van een door het college gewekt vertrouwen zoals hiervoor bedoeld.
5.7
Van schending van het evenredigheidsbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken. Eiseres heeft gedurende haar Tozo-uitkeringen in totaal ruim vijf maanden teveel in het buitenland verbleven. Dat het college de Tozo 1,2 en 3-uitkering over deze periode heeft herzien, acht de rechtbank niet onevenredig.
5.8
Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten de Tozo-uitkering van eiseres in te trekken over de periode van 30 april 2020 tot en met 16 mei 2020 (Tozo 1), van 29 juli 2020 tot en met 5 september 2020 (Tozo 2) en van 20 december 2020 tot en met 31 maart 2021 (Tozo 3).
Terugvordering
5.9
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag zoals weergegeven in het bestreden besluit II juist is. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen die maken dat het college dient af te zien van terugvordering. Niet gebleken is van een uitzichtloze situatie of een acute noodsituatie. Bovendien wordt bij de invordering van de schuld rekening gehouden met de financiële situatie en draagkracht van eiseres.
6.
Conclusie
6.1
Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II is ongegrond.
6.2
Omdat het college het bestreden besluit I heeft herzien nadat eiseres beroep heeft ingesteld en ook deels aan eiseres tegemoet is gekomen in het bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. In het bestreden besluit II heeft verweerder al een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend. De rechtbank zal het college daarnaast veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1). Ook dient het college het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, ongegrond;
  • bepaalt dat het college aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,00 vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage

Participatiewet

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken en hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Participatiewet kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

3.Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559