ECLI:NL:RBNHO:2021:7430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB-20_4975 ea
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-uitkering en de kwalificatie als sociale bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 27 augustus 2021, zijn eiseressen in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, die hun aanvragen voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) hebben afgewezen. De rechtbank heeft in navolging van eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de rechtbank Limburg geoordeeld dat de Tozo-uitkering kwalificeert als een sociale bijstandsuitkering en niet als een sociale zekerheidsuitkering volgens de Verordening EG 883/2004. Dit betekent dat de Tozo-uitkering niet valt onder de werkingssfeer van deze coördinatieverordening, waardoor de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Participatiewet (Pw) van toepassing is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseressen meer dan 28 dagen in het buitenland hebben verbleven en dat verweerder terecht geen zeer dringende redenen aanwezig heeft geacht om af te wijken van de uitsluitingsgrond. Eiseressen hebben aangevoerd dat zij door de coronamaatregelen niet konden terugreizen naar Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat zij in een acute noodsituatie verkeerden. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten standhouden en verklaart de beroepen ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor het recht op bijstandsuitkeringen in Nederland, vooral in het licht van verblijf in het buitenland en de noodzaak om aan de voorwaarden van de Participatiewet te voldoen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/4975, 20/4977, 20/4978, 20/4979, 20/4980, 20/4981, 20/4983, 20/4984, 20/4985, 20/5292, 20/5293, 20/5294, 20/5295, 20/5296, 20/5932, 20/5933

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2021 in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] ,
2. [eiser 2]te [woonplaats] ,
3. [eiser 3]te [woonplaats]
4. [eiser 4]te [woonplaats]
5. [eiser 5]te [woonplaats]
6. [eiser 6]te [woonplaats]
7. [eiser 7]te [woonplaats]
8. [eiser 8]te [woonplaats]
9. [eiser 9]te [woonplaats]
10. [eiser 10]te [woonplaats]
11. [eiser 11]te [woonplaats]
12. [eiser 12]te [woonplaats]
13. [eiser 13]te [woonplaats]
14. [eiser 14]te [woonplaats]
15. [eiser 15]te [woonplaats]
16. [eiser 16]te [woonplaats] ,
eiseressen
(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar , verweerder

(gemachtigde: mr. S.S. Kindt-Jiawan)

Procesverloop

20/4975
In het besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder het besluit tot toekenning van een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) van 22 mei 2020 ingetrokken en de (op 25 maart 2020 ingediende) aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Tozo in plaats daarvan afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4977
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4978
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4979
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4980
In het besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4981
In het besluit van 17 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4983
In het besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder het besluit tot toekenning van een uitkering op grond van de Tozo van 22 mei 2020 ingetrokken en de (op 25 maart 2020 ingediende) aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Tozo in plaats daarvan afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4984
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/4985
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5292
In het besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 24 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5293
Bij besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 2 april 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5294
Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 30 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5295
In het besluit van 25 juni 2020 heeft verweerder het besluit tot toekenning van een uitkering op grond van de Tozo van 22 mei 2020 ingetrokken en de (op 25 maart 2020 ingediende) aanvraag voor een uitkering op grond van de Tozo in plaats daarvan afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5296
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5932
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 24 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
20/5933
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2020 voor een uitkering op grond van de Tozo afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten op bezwaar van respectievelijk 31 augustus 2020, 17 september 2020, 18 september 2020, 24 september 2020, 23 oktober 2020 en 26 oktober 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen versneld behandeld.
De zaken zijn ter behandeling gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1]
.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn werkzaam als [functie] in [woonplaats] . Vanwege de beperkende overheidsmaatregelen door de uitbraak van het coronavirus konden zij hun werkzaamheden niet meer verrichten. De heer [naam 2] (boekhouder) heeft voor eiseressen aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo1. In afwachting van de beslissing op de aanvragen zijn voorschotten verstrekt. Bij besluiten van 22 mei 2020 heeft verweerder aan eiseressen sub 1, 7 en 13 een Tozo1-uitkering toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
2. Verweerder is een onderzoek gestart en heeft na afronding van het onderzoek de aanvragen afgewezen, bij eiseressen sub 1, 7 en 13 onder intrekking van het eerdere besluit tot toekenning van een Tozo1-uitkering. Namens eiseressen is bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft in bezwaar de afwijzingen gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering. Aan de bestreden besluiten op bezwaar ligt ten grondslag dat eiseressen op grond van artikel 11 in combinatie met artikel 13, lid 1, sub e van de Participatiewet (Pw) geen aanspraak maken op een Tozo-uitkering. Eiseressen verbleven gedurende de periode van Tozo1, van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, (meer dan) 28 dagen niet in Nederland. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Tozo valt onder de categorie ‘bijstandsuitkering’. Voor eiseressen geldt daarom de 28 dagen-eis zoals die geldt in de Pw en aan die voorwaarde wordt niet voldaan. Verweerder ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 16, eerste lid van de Pw alsnog over te gaan tot toekenning. Verweerder is niet gebleken van een acute noodsituatie.
4. Eiseressen voeren in beroep aan wel degelijk recht te hebben op een Tozo-uitkering. Eiseressen wonen en werken in Nederland. Zij hebben een contactberoep en die konden en mochten zij door de wegens de COVID 19-crisis vanuit de overheid opgelegde beperkende maatregelen onder geen enkele voorwaarde meer uitvoeren. Zij zijn toen naar hun geboorteland vertrokken om bij familie te verblijven. Eiseressen voeren primair aan dat een Tozo-uitkering onder de materiële werkingssfeer van de coördinatieverordening (Verordening (EG) 883/2004) valt en met een beroep op deze Verordening geëxporteerd kan worden.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen geen recht op export kunnen ontlenen aan de regels betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels binnen de Europese Unie. De rechtbank wijst op de overwegingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2020, C769/18, Caisse d’assurance retraite et de la santé au travail d’Alsace-Moselle (ECLI:EU:C:2020:203) en de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4337), alsook op het antwoord van de Europese Commissie over de Tozo-uitkering in de brief van 10 november 2020. De rechtbank onderschrijft de overwegingen uit het voornoemde arrest en de voornoemde uitspraak en komt ook tot het oordeel dat de uitkering levensonderhoud op grond van de Tozo kwalificeert als een sociale bijstandsuitkering en niet als een sociale zekerheidsuitkering in de zin van de Verordening (EG) 883/2004. De Tozo-uitkering valt dus niet onder de materiële werkingssfeer van deze coördinatieverordening.
6. Daarnaast stellen eiseressen te voldoen aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering op grond van de Tozo. Als gevolg van de coronamaatregelen was het voor hen niet mogelijk om terug te reizen en hebben zij noodgedwongen langer dan 28 dagen buiten Nederland verbleven. De coronamaatregelen vormen een dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Participatiewet (Pw) om tot toekenning op grond van de Tozo over te gaan. Zij konden geen inkomen meer genereren en niet meer in hun levensonderhoud voorzien. Zij verkeerden in een acute noodsituatie.
7. De rechtbank overweegt dat de Pw bepaalt dat verblijf buiten Nederland – behoudens een toegestane maximale verblijftermijn van vier weken – leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand. In de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II, 2010-2011, 32 815, nr. 3, pag. 16-17) staat dat de bijstand is bedoeld als vangnet om te kunnen voorzien in de bestaanskosten in Nederland. Het toestaan van een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand past daar volgens de wetgever niet bij. De bijstandsgerechtigde moet daarom in Nederland wonen én verblijven om recht op bijstand te hebben. De wetgever sluit degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aangesloten periode langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, uit van het recht op bijstand, ingevolge artikel 13, eerste lid en onder e, van de Pw.
8. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan zich voordoen indien er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) doen zeer dringende redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
9. Bij een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw ligt het op de weg van degene die er een beroep op doet om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van zeer dringende redenen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de periode in geding sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. De rechtbank stelt vast dat eiseressen geen stukken hebben ingebracht die hun stellingname onderschrijven. De stellingen van eiseressen dat zij geen inkomen hadden en in een acute noodsituatie verkeerden zijn enkel blote stellingen. Het argument dat zij niet mochten reizen levert evenmin een dringende reden op in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw. Op zitting heeft de gemachtigde van eiseressen weliswaar gewezen op het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, echter ondanks dat negatieve reisadvies zijn eiseressen wel naar het buitenland gereisd. Dat zij niet konden terugreizen blijkt nergens uit. De rechtbank wijst er hierbij op dat het op 17 maart 2020 aangescherpte reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken inhield dat werd aangeraden om alleen nog naar het buitenland te reizen als dat strikt noodzakelijk was. Daaruit valt niet af te leiden dat, zoals eiseressen betogen, het voor hen niet mogelijk was om terug te reizen en dat zij daarom noodgedwongen langer dan 28 dagen buiten Nederland hebben verbleven.
Verweerder heeft terecht geen zeer dringende redenen aanwezig geacht om in afwijking van artikel 13, eerst lid, aanhef en onder e, van de Pw het recht op een Tozo-uitkering toe te kennen. Deze beroepsgrond faalt.
10. De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten kunnen stand houden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. L.M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.