ECLI:NL:RBZWB:2022:3108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3041
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Eiser had op 24 maart 2020 een verzoek ingediend tot compensatie van de waardevermindering van zijn woning aan de [adres 1] 12 te [plaatsnaam] als gevolg van een verkeersbesluit dat op 18 april 2018 was genomen. Dit besluit betrof de aanleg van twee bushaltes in de [adres 1]. Het college heeft het verzoek afgewezen op basis van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die concludeerde dat eiser ten tijde van de aankoop van de woning het risico op schade had aanvaard vanwege de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.

De rechtbank heeft op 6 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het college niet. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de inspraaknotitie onjuist was gepubliceerd en dat hij niet had kunnen verwachten dat er een bushalte in de nabijheid van zijn woning zou komen. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking van de inspraaknotitie op 3 augustus 2016 voldoende was en dat eiser rekening had moeten houden met de mogelijkheid van een nadelige wijziging van zijn woonomgeving.

De rechtbank concludeert dat het college terecht het verzoek om nadeelcompensatie heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3041 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 25 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en zijn gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college op terechte gronden vanwege voorzienbaarheid en actieve risicoaanvaarding het verzoek om nadeelcompensatie heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.
Feiten
Op 24 maart 2020 heeft eiser bij het college een schriftelijk verzoek ingediend tot compensatie van de waardevermindering van zijn woning aan de [adres 1] 12 te [plaatsnaam] als gevolg van een verkeersbesluit. Aan dit verzoek ligt een taxatierapport ten grondslag waarin wordt geconcludeerd dat de woning € 20.000,00 in waarde is gedaald door het verkeersbesluit. Het verkeersbesluit is door het college genomen op 18 april 2018 en ziet op de aanleg van twee bushaltes in de [adres 1] .
Het college heeft over het verzoek advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (hierna: SAOZ). SAOZ heeft op 23 september 2020 een concept advies uitgebracht aan het college. Eiser heeft naar aanleiding van dit concept zijn zienswijze bij SAOZ naar voren gebracht. SAOZ heeft vervolgens een rapportage uitgebracht aan het college en hierbij geadviseerd om het verzoek om nadeelcompensatie af te wijzen. SAOZ stelt dat eiser ten tijde van de aankoop van de woning, vanwege voorzienbaarheid van de onderhavige schadeoorzaak, actief het risico op de gestelde nadelen heeft aanvaard. SAOZ heeft dit gebaseerd op de publicatie van de ‘inspraaknotitie herinrichting [adres 2] ’ op 3 augustus 2016.
Het college heeft overeenkomstig het advies van de SAOZ beslist en het verzoek van eiser afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaarschrift van eiser onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommisie ongegrond verklaard
2.
Was ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar dat het verkeersbesluit zou worden genomen?
2.1
De overheid is niet verplicht is om iedere schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt (in zijn geheel) te vergoeden. Dat overheidsingrijpen voor sommige burgers en ondernemingen nadelige gevolgen kan hebben, is onvermijdelijk en tot op zekere hoogte moeten deze gevolgen worden geaccepteerd. Onder bijzondere omstandigheden is de overheid echter wel verplicht tot vergoeding van door rechtmatig handelen veroorzaakte schade. Deze verplichting wordt gebaseerd op het beginsel van gelijkheid voor de publieke lasten. Dit beginsel strekt ertoe de lasten van overheidsoptreden gelijkelijk te verdelen over de burgers. Burgers die door het overheidsoptreden in vergelijking tot anderen onevenredig zwaar worden getroffen, dienen op grond daarvan een redelijke compensatie te ontvangen. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandelen buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade. [1]
2.2
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapportage van SAOZ onjuist is. Primair heeft eiser hiertoe aangevoerd dat de inspraaknotitie op een onjuiste wijze is gepubliceerd. Subsidiair heeft eiser gesteld dat hij op basis van de publicatie niet bekend had kunnen zijn met de mogelijkheid dat in de directe nabijheid van zijn (toekomstige) woning een bushalte zou worden geplaatst. In de publicatie staat namelijk alleen vermeld dat het gaat om de ‘inspraaknotitie herinrichting [adres 2] ’. Op grond van die aanduiding had eiser niet hoeven verwachten dat er ook een ontwikkeling in de [adres 1] zou kunnen zijn vermeld in de notitie, aldus eiser.
2.2.1
De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van de inspraaknotitie op 3 augustus 2016 heeft plaatsgevonden door integrale publicatie in het gemeenteblad. Dat het college ervoor heeft gekozen om de inspraaknotitie ook te publiceren op de Facebookpagina van de gemeente en daarvan melding te maken in een lokaal krantje, maakt niet dat de publicatie onjuist of onvoldoend kenbaar is.
2.2.2
Voor wat betreft de voorzienbaarheid overweegt de rechtbank als volgt. De voorzienbaarheid van een schadeveroorzakende overheidsmaatregel dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Daarvan is sprake als een redelijk denkend en handelend persoon uit de openbaarmaking van zodanig voornemen moet kunnen begrijpen op welk gebied dat betrekking heeft en wat de zakelijke inhoud ervan is. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft of het document een nauwkeurige uitwerking van de toekomstige invulling van het project behelst. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. [2]
Het college heeft in navolging van SAOZ het tegenwerpen van voorzienbaarheid en actieve risico-aanvaarding ontleend aan de ‘inspraaknotitie herinrichting [adres 2] ’. Het betoog van eiser dat hij uit de benaming van de notitie niet de mogelijkheid behoefde af te leiden dat in de [adres 1] een bushalte geplaatst zou worden, kan de rechtbank niet volgen. Wanneer de gemeente, zoals in casu, voornemens is om een wijziging aan te brengen aan de verkeerstroom in een van de belangrijke straten van een kern, kan dat niet anders dan dat dat invloed heeft op andere verkeerstromen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de woning van eiser op nog geen 500 meter afstand van de [adres 2] is gelegen en dat de [adres 1] naar zijn ligging, aard en inrichting een logisch alternatief is als busroute. Een redelijk denkend en handelend koper moet uitgaan van de mogelijkheid dat uiteindelijk voor de voor hem meest ongunstige invulling van het betrokken gebied wordt gekozen. In het geval van eiser betekent dit dat hij rekening diende te houden met de verandering van zijn toekomstige woonomgeving in de ongunstigste zin door de herinrichting van de [adres 2] .
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het verzoek om nadeelcompensatie heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
M.H.C. van Spreuwel, griffier
R.P. Broeders, rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie HR 17 september 2004, AB 2006, 41.
2.Zie AbRS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1125 en AbRS 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:763.