ECLI:NL:RBZWB:2022:3100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Tozo-uitkering en inlichtingenplicht van zelfstandig ondernemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 1]. De ondernemer had een Tozo-uitkering aangevraagd, die hem was toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Echter, het college heeft deze uitkering herzien en ingetrokken op basis van het feit dat de ondernemer huurinkomsten ontving van twee panden, welke hij niet had opgegeven bij zijn aanvraag. Het college stelde dat de ondernemer de inlichtingenplicht had geschonden door deze inkomsten niet te melden.

De ondernemer voerde aan dat hij verlies had geleden in de betreffende periode en dat de huuropbrengsten onderdeel uitmaakten van zijn ondernemingsactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet aannemelijk had gemaakt dat de verhuur van woningen tot zijn kernactiviteiten behoorde. De rechtbank concludeerde dat de huurinkomsten wel degelijk als inkomen in aanmerking moesten worden genomen en dat de ondernemer de inlichtingenplicht had geschonden door deze niet op te geven. De rechtbank verklaarde het beroep van de ondernemer ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de Tozo-uitkering te herzien.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van zelfstandig ondernemers om alle relevante inkomsten te melden bij de aanvraag van bijstandsregelingen, en dat het niet voldoen aan deze verplichtingen kan leiden tot herziening of intrekking van de uitkering. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de ondernemer kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/655 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 1] , verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (primair besluit) heeft het college aan eiser meegedeeld dat de toegekende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 wordt herzien (lees: ingetrokken).
In het besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 mei 2022.
Eiser is niet op de zitting verschenen. Namens het college is mr. N. Melsen verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser is zelfstandig ondernemer. Eisers bedrijf staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als [naam bedrijf] met als omschrijving “Dienstverlening voor het onderwijs. Overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie.”
Op 30 maart 2020 heeft eiser een uitkering gevraagd op grond van de Tozo (zowel levensonderhoud als een krediet). Bij besluit van 25 mei 2020 heeft het college eiser meegedeeld dat hij een Tozo-uitkering krijgt vanaf 1 maart 2020 voor de duur van 3 maanden.
In het kader van een controle is het college gebleken dat eiser (mede)eigenaar is van twee panden in [plaatsnaam 1] , waaruit hij huurinkomsten ontvangt. Deze huurinkomsten heeft eiser bij zijn aanvraag om een Tozo-uitkering niet opgegeven.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2.
Het bestreden besluit.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het feit dat hij huuropbrengsten ontving. Het college heeft op basis van de door eiser ingeleverde stukken een schatting gemaakt van de huuropbrengsten. Daarop heeft het college de verbruikskosten van de huurders in mindering gebracht. Het college stelt dat eiser in de betreffende periode kon beschikken over deze inkomsten en aldus een inkomen heeft gehad dat hoger ligt dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Daarom stelt het college dat het de Tozo-uitkering terecht heeft herzien (lees: ingetrokken).
3.
Standpunt van eiser.
Eiser voert, samengevat, aan dat hij in de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 verlies heeft geleden, waarin de huuropbrengsten zijn verdisconteerd. Eiser stelt dat de verhuuractiviteiten onderdeel uitmaken van zijn ondernemingsactiviteiten. Eiser bestrijdt dan ook dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verder stelt eiser dat hij geen invloed heeft op de inschrijving en uitschrijving van huurders in de Basisregistratie personen (Brp). Die inschrijving zegt daarom volgens hem niets over het daadwerkelijk ontvangen van huur, zodat het college zich daarop niet mocht baseren. Eiser stelt verder dat de kosten die hij heeft voor de woningen in mindering moeten worden gebracht op de huuropbrengst, zoals hypotheeklasten, energiekosten, verzekeringen, onderhoudskosten etc. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel recht heeft op een Tozo-uitkering over genoemde periode (Tozo 1).
4.
Wettelijk kader.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken en hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bepaalde, daar genoemde, vermogens- en inkomensbestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a en b, worden middelen in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van de daarover door de belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting en premies.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt, voor zover hier van belang, onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit vermogen en inkomsten uit verhuur dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1
De rechtbank stelt allereerst het volgende. De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen, die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), dat dezelfde grondslag heeft. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet.
5.2.
Bij controle van de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte Tozo-uitkering is het college gebleken dat eiser huurinkomsten ontvangt van de woningen op de adressen [adres 1] 255 en [adres 2] 74, beiden in [plaatsnaam 1] . Eiser heeft hierover op 1 september 2020 tegenover de handhavers van de gemeente [plaatsnaam 1] verklaard dat hij de inkomsten van de verhuur niet apart heeft gezien. Eiser dacht dat het om het totaalplaatje van inkomsten en uitgaven ging. Daarom heeft eiser de huurinkomsten niet als inkomen opgegeven.
5.3.
De rechtbank zal eerst een oordeel geven over eisers beroepsgrond dat de verhuur van woningen onderdeel van zijn bedrijfsactiviteiten uitmaakt.
De rechtbank overweegt dat eiser tegenover de handhavers van de gemeente [plaatsnaam 1] heeft verklaard dat zijn bedrijfsactiviteiten bestaan uit het geven van cursussen management en organisatie. Met betrekking tot het bezit van de woningen heeft eiser aangegeven dat deze privé zijn. Verder blijkt uit eisers inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet dat tot eisers bedrijfsactiviteiten behoort het verhuren van kamers.
Uit de door eiser in beroep ingeleverde gegevens blijkt dit evenmin. Eiser heeft de winst- en verlies rekening overgelegd over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, alsmede de beginbalans op 1 maart 2020 en eindbalans op 31 mei 2020. Het college stelt zich op het standpunt dat deze gegevens door eiser zelf zijn opgesteld en niet kunnen leiden tot een andere conclusie. De rechtbank kan dit volgen en overweegt dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met de daarvoor geëigende gegevens zoals bijvoorbeeld de aangifte IB 2019 en/of de aangifte IB 2020. De door eiser zelf opgestelde winst- en verliesrekening en balans zijn, gelet op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel alsmede zijn eerder afgelegde verklaring dat de woningen privé bezit zijn, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de verhuur van woningen tot de kernactiviteiten van zijn onderneming behoort.
5.4.
De rechtbank gaat er daarom met het college van uit dat eiser kon beschikken over de huurinkomsten voor zijn levensonderhoud. In het besluit tot toekenning van Tozo-uitkering staat duidelijk vermeld dat, indien eiser inkomsten ontvangt, deze op de uitkering worden gekort. Tevens is vermeld dat wijzigingen in de inkomsten moeten worden doorgegeven door middel van het meegeleverde wijzigingsformulier. Tevens is eiser erop gewezen dat achteraf wordt gecontroleerd. Door de huurinkomsten niet op te geven heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden.
5.5.
Niet in geschil is dat eiser met zijn onderneming [naam bedrijf] verlies heeft geleden. Negatief resultaat mag echter niet verrekend worden met andere inkomsten. Uit vaste rechtspraak volgt dat de artikelen 31 en 32 van de Participatiewet hiervoor geen ruimte bieden. Daar komt bij dat in de Handreiking Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers voor gemeenten, die in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgesteld, ook staat vermeld dat het negatieve resultaat uit de onderneming niet mag worden verrekend met andere (dan uit de onderneming afkomstige) inkomstenbronnen. Zijn de inkomsten uit bedrijf negatief, dan worden die op nihil gesteld. Dit betekent dat de huurinkomsten niet met het negatieve bedrijfsresultaat mogen worden verrekend. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2667.
5.6.
Huurinkomsten behoren tot de als inkomen in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 32 van de Participatiewet. In geschil is hoe de huurinkomsten en het totale in aanmerking te nemen inkomen moeten worden berekend. Het staat vast dat de voor eisers geldende bijstandsnorm € 1.503,31 per maand bedraagt voor de periode van maart 2020 tot en met mei 2020. Gelet op de huurinkomsten, te weten € 2.007,50 in maart 2020, € 1.902,50 in april 2020 en € 1.790,00 in mei 2020 liggen deze ruim boven de voor eiser geldende bijstandsnorm. Eisers standpunt dat de inschrijving in de Brp van de huurders niets zegt over het daadwerkelijk ontvangen van huur, is juist. Gelet echter op de hierboven vermelde, door eiser zelf opgegeven huurinkomsten in de door hem opgemaakte balans, is duidelijk dat deze ruim boven de voor hem geldende bijstandsnorm liggen.
5.7.
Eisers beroepsgrond dat op de huuropbrengst nog alle kosten in mindering moeten worden gebracht, slaagt niet.
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat de term beschikken ziet op de mogelijkheid van een belanghebbende om het vermogensbestanddeel, in dit geval de huurinkomsten, aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het feit dat de belanghebbende contractueel verplicht is hypotheeklasten en andere kosten in verband met de woning te betalen, betekent niet dat hij beperkt is in de beschikkingsmacht over deze gelden. Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet biedt volgens de CRvB voorts geen grondslag voor verrekening van de huurinkomsten met hypotheeklasten. Bij vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen in het kader van de Participatiewet is namelijk geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9337).
Het college heeft eiser, hoewel hiertoe niet verplicht, in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij kosten heeft gemaakt die op de huuropbrengst in mindering gebracht moeten worden. Eiser heeft weliswaar gegevens geleverd maar volgens het college zijn die onvoldoende om het recht op dan wel de hoogte van de uitkering vast te stellen. Het college heeft daarom een schatting gemaakt. Het college vindt het redelijk wel de gebruikerskosten van de huurders in mindering te brengen. Daarmee heeft het college eiser niet tekort gedaan omdat eiser ook de gebruikerskosten kan aanwenden voor levensonderhoud. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2779. Ook indien wordt uitgaan van eisers opgave en daarop de gebruikerskosten in mindering worden gebracht, namelijk € 13,- water en € 91,40 stroom, liggen de opbrengsten boven de voor eiser geldende bijstandsnorm.
5.8.
De geschatte huuropbrengsten zijn door het college terecht in mindering gebracht op de Tozo-uitkering. In dit geval leidt dat tot de conclusie dat geen recht bestond op Tozo 1 en is het recht terecht ingetrokken over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 1 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.