In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 1]. De ondernemer had een Tozo-uitkering aangevraagd, die hem was toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Echter, het college heeft deze uitkering herzien en ingetrokken op basis van het feit dat de ondernemer huurinkomsten ontving van twee panden, welke hij niet had opgegeven bij zijn aanvraag. Het college stelde dat de ondernemer de inlichtingenplicht had geschonden door deze inkomsten niet te melden.
De ondernemer voerde aan dat hij verlies had geleden in de betreffende periode en dat de huuropbrengsten onderdeel uitmaakten van zijn ondernemingsactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet aannemelijk had gemaakt dat de verhuur van woningen tot zijn kernactiviteiten behoorde. De rechtbank concludeerde dat de huurinkomsten wel degelijk als inkomen in aanmerking moesten worden genomen en dat de ondernemer de inlichtingenplicht had geschonden door deze niet op te geven. De rechtbank verklaarde het beroep van de ondernemer ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de Tozo-uitkering te herzien.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van zelfstandig ondernemers om alle relevante inkomsten te melden bij de aanvraag van bijstandsregelingen, en dat het niet voldoen aan deze verplichtingen kan leiden tot herziening of intrekking van de uitkering. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de ondernemer kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.