Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.M.J. Saes, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De eiseres had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 21 oktober 2020, waarbij het college een aanwijzing had gegeven aan de eiseres vanwege het niet voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang (Wko) op haar kinderdagverblijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 27 januari 2022, waar de gemachtigde van de eiseres en twee vertegenwoordigers aanwezig waren, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. B. Wouters.
De rechtbank oordeelde dat het college niet op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat de persoonlijke en sociale competentie van de kinderen op het kinderdagverblijf onvoldoende werd gewaarborgd. De rechtbank concludeerde dat de inspectie door de GGD niet representatief was, omdat deze slechts een momentopname was en de omstandigheden tijdens de inspectie de observaties van de inspecteurs hadden kunnen beïnvloeden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte de aanwijzing, omdat de eiseres procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, ondanks dat de aanwijzing inmiddels was ingetrokken. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de eiseres en het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij inspecties en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor hun besluiten, vooral in situaties die de rechten van burgers kunnen beïnvloeden.