ECLI:NL:RBZWB:2022:3057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
02-300896-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden soft- en harddrugs met gevangenisstraf als gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 587 gram softdrugs, 25 gram cocaïne en 3.056 gram amfetamine. De verdachte werd op 12 november 2020 aangehouden na een doorzoeking van de woning van zijn zus, waar de drugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van recidive en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding gaven voor een lagere of voorwaardelijke straf. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf maanden.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de drugs opzettelijk aanwezig had, terwijl de verdediging verzocht om vrijspraak wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat hij beschikkingsmacht had over deze middelen, aangezien hij een sleutel van de woning had.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's die hij nam door de drugs voor een kennis te bewaren en dat hij daarmee de kans op betrokkenheid bij drugsgerelateerde feiten aanvaardde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van elf maanden, in overeenstemming met de oriëntatiepunten van het LOVS voor dergelijke feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/300896-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres]
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
12 november 2020 een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad (
feit 1) en een grote hoeveelheid harddrugs heeft geproduceerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad (
feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij beide feiten genoemde drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Zij baseert zich daarbij op de drugs die zijn aangetroffen in de woning van verdachtes zus, de politiebevindingen na bemonstering van diverse aangetroffen drugs en de bevindingen van het identificatieonderzoek (NFiDENT) door het NFI. Verdachte had een sleutel van de woning en heeft tegenover de politie verklaard dat de drugs van hem waren. Hij had daarom niet alleen wetenschap van de drugs, maar ook de beschikkingsmacht daarover. De officier acht verdachtes verklaring op zitting, dat hij niet wist dat het om drugs ging, ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte van beide feiten vrij te spreken. Er is onvoldoende wettig, dan wel onvoldoende overtuigend, bewijs dat verdachte wetenschap had van de middelen die zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het om drugs ging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding en aantreffen verdovende middelen
Naar aanleiding van een melding over het vermoeden van een hennepkwekerij in de woning van verdachtes zus, heeft de politie op 12 november 2020 die woning doorzocht. Daarbij werd ruim 3 kilogram amfetamine, circa 25 gram cocaïne, 507 gram hennep en ongeveer 82 gram hasjiesj aangetroffen en inbeslaggenomen. In de woning werden daarnaast diverse goederen, bestemd voor de productie van amfetamine, aangetroffen en inbeslaggenomen. Na indicatief onderzoek door de politie heeft het NFI onderzoek gedaan naar een deel van de aangetroffen hoeveelheden en geconcludeerd dat deze amfetamine dan wel cocaïne bevatten.
Verklaringen van verdachte
Op de dag van de doorzoeking is verdachte samen met zijn zus op het politiebureau verschenen. Hij heeft toen verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen van hem waren en dat hij verder geen verklaring wilde afleggen buiten aanwezigheid van zijn advocaat. In het geplande verhoor op 16 april 2021 heeft verdachte verklaard zich dit niet meer te herinneren, dat hij toen emotioneel was en dat de drugs in de woning van hem noch van zijn zus zijn. Verder heeft verdachte zich in dat verhoor hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op verzoek van een kennis tegen betaling van
€ 250,- gedurende een week op spullen van deze kennis moest passen. Deze spullen zou hij in de woning van verdachtes zus bewaren. Verdachte wist niet dat dit onder meer (soft- en hard-)drugs betrof. Daarom heeft hij in het geplande verhoor bij de politie verklaard dat de drugs niet van hem zijn. Samen met de kennis heeft verdachte de spullen in zijn Toyota Yaris naar de woning gebracht. Verdachte heeft de deur van de woning geopend en is daarna in de auto gaan wachten totdat de kennis weer terug kwam gelopen. De kennis heeft de spullen in een paar minuten naar binnen gebracht en daarna heeft verdachte de deur afgesloten. De kennis is hierna niet meer in de woning geweest. Verdachte heeft de woning in de dagen daarna en voor de doorzoeking nog wel een keer bezocht om uit te rusten, wat hij regelmatig deed. Hij heeft op dat moment niets gezien of geroken. Alleen hij en zijn zus hebben een sleutel van deze woning.
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de productie of handel in harddrugs. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het opzettelijk aanwezig hebben
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de aangetroffen soft- en harddrugs en dat hij hierover de beschikkingsmacht had. [1]
De bewoner van een naastgelegen woning heeft verklaard dat zij regelmatig een henneplucht rook die van de woning afkomstig was. Bij de doorzoeking van de woning werd na binnenkomst door een verbalisant meteen een duidelijke hennepgeur geroken. In een slaapkamer was de hennepgeur sterker en werd een bigshopper met zakken hennep aangetroffen. Verder zijn verdovende middelen achter de hoofdsteunen van de bank in de woonkamer aangetroffen, op de overloop in tassen, in een slaapkamerkast en in een nachtkast. Ook zijn meerdere weegschalen aangetroffen. In een andere slaapkamer en op zolder werden verschillende goederen voor het vervaardigen van amfetamine aangetroffen. Van de in de verschillende ruimtes aangetroffen goederen heeft de politie foto’s gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. De in en om de woning geroken hennepgeur, de hoeveelheid aangetroffen drugs en overige zichtbare, drugsgerelateerde goederen, die verspreid door de gehele woning lagen, en het feit dat verdachte in ieder geval enige tijd in de woning heeft verbleven terwijl deze goederen toen daar al lagen, maken dat de rechtbank van oordeel is dat hij wetenschap had van de drugs in de woning. Dat verdachte zegt dat hij deze drugs niet heeft zien liggen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, gelet op vorenstaande. Verdachte had ook beschikkingsmacht over deze drugs, nu hij een sleutel had van de woning en hij heeft verklaard dat hij ook nog in de woning geweest is toen de drugs er al lagen.
De rechtbank acht het overigens daarbij onaannemelijk dat de kennis, in de paar minuten dat hij binnen zou zijn geweest, de verdovende middelen en overige goederen door de hele woning moet hebben verspreid en kennelijk deels zou hebben opgeborgen, terwijl verdachte er maar een weekje op zou hebben hoeven passen. Zelfs indien verdachte in zijn verklaring zou worden gevolgd, dan had de wijze waarop de verdovende middelen volgens hem in de woning terecht zijn gekomen, tot argwaan moeten leiden. Door een week, tegen betaling, een aanzienlijke hoeveelheid hem onbekende goederen voor een kennis te bewaren, heeft verdachte sowieso bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich inliet met drugsgerelateerde feiten.
De rechtbank concludeert op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, dat verdachte opzet maar in ieder geval voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het voorhanden hebben van de verdovende middelen.
Conclusie ten aanzien van beide feiten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder beide feiten genoemde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 november 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 82 gram hasjiesj, en 507 gram hennep zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op 12 november 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3056 gram amfetamine en ongeveer 25 gram cocaïne, zijnde amfetamine en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Zij wijst daarbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor dit soort feiten en stelt dat, gelet op de aangetroffen hoeveelheden, het niet anders kan zijn dan dat deze hoeveelheden bestemd waren voor handel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om, in geval van een bewezenverklaring, een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Zij heeft gewezen op het tijdsverloop in deze zaak en een tweetal uitspraken [2] waarin is afgeweken van de oriëntatiepunten. In deze zaak is er volgens de verdediging ook aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten. Zo moet verdachte voor zijn moeder zorgen, heeft hij zijn leven op de rit en had hij een zeer beperkte rol.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 587 gram softdrugs, 25 gram cocaïne en 3.056 gram amfetamine.
Met zijn ter zitting afgelegde verklaring heeft verdachte hierover naar het oordeel van de rechtbank geen openheid van zaken gegeven. Op basis van de hoeveelheden en de diversiteit daarvan neemt de rechtbank met de officier van justitie aan dat de drugs bestemd waren voor de handel.
Door zich bezig te houden met drugs heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verwerpelijke strafbare feiten. De verspreiding van en handel in onder meer amfetamine gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en vormt bovendien een gevaar voor de volksgezondheid. Naast het gevaar voor de fysieke en mentale gezondheid van de gebruikers, schuilt in de productie en handel het gevaar voor schade aan het milieu. Mede om deze redenen gaan de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uit van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, waarbij de bewezenverklaarde hoeveelheid en soorten drugs van invloed zijn op de duur. De oriëntatiepunten gaan bij 500 tot 2.500 gram softdrugs uit van 100 uur taakstraf en bij drie tot vier kilogram harddrugs van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
Naast de oriëntatiepunten kijkt de rechtbank naar straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken en houdt zij verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het beknopte reclasseringsadvies. Verdachte heeft op dit moment zijn leven op orde, woont met zijn zus bij zijn moeder en heeft werk. De reclassering kan vanwege de proceshouding van verdachte het gevaar op herhaling niet inschatten. In deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een lagere of (deels) voorwaardelijke straf te komen. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, omdat de oriëntatiepunten daar ook van uit gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om verschillende strafmodaliteiten toe te passen en zal daarom de navolgende gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van elf maanden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 11 (elf) maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2022.
Mr. Beudeker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.