ECLI:NL:RBZWB:2022:1514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02-034637-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan bezit en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het bezit van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan. De verdachte, geboren in 1993 en woonachtig in Tilburg, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J. Woodrow. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het bezit van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en het ter beschikking stellen van een schuur voor de productie van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, maar sprak hem vrij van de primaire variant van de tenlastelegging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte voorbereidingshandelingen had gepleegd door methanol aan te schaffen, een stof die veelvuldig wordt gebruikt bij de productie van amfetamine. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn voortgang in de reclassering en de noodzaak om hem niet te straffen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien zijn rol in de feiten en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-034637-20
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met een ander 24,5 kilogram amfetamine(pasta) en 280 gram amfetamine en 300 gram amfetamine-olie in zijn bezit heeft gehad, subsidiair dat hij zijn schuur ter beschikking heeft gesteld voor de productie van amfetamine;
feit 2: samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door grondstoffen voor het maken van amfetamine aan te schaffen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 in de primaire variant. De officier van justitie acht wel het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1, de medeplichtigheid bij het aanwezig hebben van de drugs in de schuur wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers zijn schuur ter beschikking gesteld aan een derde en heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van de amfetamine in de schuur. De officier van justitie acht het tweede feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aanwezigheid van verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in België ten tijde van de aankoop van de methanol. Het is algemeen bekend waar methanol voor wordt gebruikt. Verdachte moet ernstige reden hebben gehad te vermoeden dat de methanol voor het vervaardigen van amfetamine zou worden gebruikt. Daarmee is ook ten aanzien van feit 2 sprake van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. Ten aanzien van feit 1 in de primaire variant wijst de verdediging op het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek aan de schuur en dat verdachte niet de financiële middelen heeft gehad om zelf een amfetamine lab op te zetten. Ten aanzien van feit 1 in de subsidiaire variant stelt de verdediging dat de vereiste dubbele opzet niet bewezen kan worden. Hij wist niet dat er amfetamine in zijn schuur lag en hij wist ook niet dat hij hierbij door het ter beschikking stellen van de schuur behulpzaam was geweest.. Ten aanzien van feit 2 baseert de verdediging zich op de verklaring van verdachte dat hij niet wist waar methanol voor werd gebruikt en dat hij daarmee geen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin had op het voorbereiden dan wel bevorderen van de productie van harddrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 4 februari 2020 kreeg de politie in Turnhout melding van een verdachte aankoop van methanol bij warenhuis [naam] in Turnhout. Ter plaatse trof de politie op aanwijzen van de beveiliging verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan. [medeverdachte] had een sleutel van een auto bij zich. In die auto op de parking werd acht liter methanol aangetroffen (feit 2).
De politie in Nederland deed op 7 februari 2020 een doorzoeking in de woning en schuur van verdachte aan [straatnaam] te Tilburg. In de schuur werd onder andere methanol aangetroffen, evenals in totaal 24,5 kilogram amfetamine-pasta, 280 gram amfetamine en 300 gram amfetamine-olie (feit 1).
Feit 2: voorbereidingshandelingen :
Verdachte wordt verweten dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] 8 liter methanol heeft aangeschaft en dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat methanol wordt gebruikt bij het maken van amfetamine. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] hem had gevraagd mee te gaan naar België, dat hij daar op verzoek van [medeverdachte] methanol heeft aangeschaft en dat hij niet wist dat methanol gebruikt werd voor het vervaardigen van amfetamine. Verdachte heeft verklaard dat hij geld kreeg van [medeverdachte] voor het halen van de methanol, hetgeen door [medeverdachte] bij de politie is bevestigd..
Vaststaat dat verdachte zelf een aantal flessen methanol heeft gekocht. Om tot een bewezenverklaring van het feit te komen, dient ook vast komen te staan dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de methanol zou worden gebruikt voor het vervaardigen van drugs. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval ernstige reden had te vermoeden dat dit het geval was. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke hoeveelheden methanol worden gebruikt voor het maken van amfetamine en dat methanol, zeker in deze hoeveelheid, zeer weinig legale toepassingen kent. Daar komt bij dat verdachte samen met [medeverdachte] voor de aanschaf van methanol helemaal naar België is gereden, terwijl dit spul ook in Nederland kan worden gekocht, en aan verdachte hiervoor ook nog een geldbedrag ter beschikking werd gesteld. Onder die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval ernstige reden had om te vermoeden dat de aangeschafte methanol geen legale bestemming had en dat het zou worden gebruikt voor het vervaardigen van amfetamine. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
Feit 1:
Primair: medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine(pasta), amfetamine en amfetamine-olie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het dossier geen bewijs aanwezig is dat verdachte direct betrokken is geweest bij het produceren van drugs in de door hem ter beschikking gestelde schuur, noch dat verdachte hieraan een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen gesproken kan worden.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Subsidiair: medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf (het ter beschikking stellen van de schuur) en dat hij zich er van bewust was dat er een misdrijf werd gepleegd (de productie of het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine), waarbij hij behulpzaam was.
Het opzet op het ter beschikking stellen van de schuur als zodanig staat niet ter discussie. De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat het geen zuivere koffie was wat er gebeurde in de schuur. Verdachte heeft immers verklaard dat
hij zijn schuur ter beschikking heeft gesteld aan een derden, wiens namen hij niet wil noemen. De rechtbank wijst erop dat er in de schuur DNA is aangetroffen van [medeverdachte] , met wie verdachte - zoals hiervoor is aangegeven - daags daarvoor was aangehouden in België voor de aankoop van methanol. De rechtbank acht bij veroordelend vonnis van vandaag [medeverdachte] verantwoordelijk voor het opzettelijk aanwezig hebben van de harddrugs in de schuur. Gelet op deze omstandigheden in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is aan het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine(pasta), amfetamine en amfetamine-olie door [medeverdachte] de gelegenheid te geven de schuur te gebruiken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
[medeverdachte] in de periode van 04 februari 2020 tot en met 07 februari 2020, te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad in een schuur bij een woning aan de [straatnaam] aldaar meerdere hoeveelheden amfetamine(-pasta en/of olie), zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en bij het plegen van welkmisdrijf verdachte in of omstreeks hierboven genoemde periode te Tilburg, opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] voornoemde schuur voor de productie van amfetamine ter beschikking te stellen;
2.
op 04 februari 2020 te Turnhout tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen van amfetamine, , zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, een stofvoorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte ernstige reden had te vermoeden en zijn mededader wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij verdachte en zijn mededader een stof, zijnde circa 08 liter methanol, welke stof kan worden gebruikt voor de vervaardiging van amfetamine in Turnhout, althans in
België gekocht en aldaar in zijn auto gelegd en aldus voorhanden gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Tevens zijn er enige woorden ter verbetering van de tenlastelegging aan de tenlastelegging toegevoegd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een meldplicht alsmede een verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling, ook als dat betekent een kortdurende klinische opname bij Novadic Kentron.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat, indien een straf dient te worden opgelegd, een straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend is omdat daarmee voldoende rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen door acht liter methanol aan te kopen voor het maken van amfetamine. Voorts heeft hij zijn schuur ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] die daarin opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad, terwijl hij dit moet hebben geweten. Dit zijn kwalijke feiten.
Naar algemeen bekend is, vormen harddrugs een bedreiging voor de volksgezondheid. Verder wordt door de handel in deze drugs bevorderd dat de gebruikers daarvan vermogensdelicten plegen om hun gebruik te kunnen financieren. Tenslotte worden met de handel in harddrugs grote criminele winsten gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 10a Opiumwet komt naar voren dat de wetgever - kort gezegd - de handel in harddrugs een onaanvaardbaar risico acht en dat voorbereidingshandelingen ten aanzien van deze drugs strafbaar zijn gesteld om te voorkomen dat degenen die zich met de handel daarin inlaten straffeloos zouden blijven.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Normaliter staan op dit soort feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat, hoewel de rol van verdachte kwalijk te noemen is, verdachte niet de initiator van de feiten is geweest. Immers, volgens de verklaring van [medeverdachte] en verdachtes eigen verklaring is hij op verzoek van de [medeverdachte] meegegaan naar België voor de aanschaf van de methanol. Bij het aangetroffen laboratorium heeft zijn aandeel eruit bestaan dat hij de schuur ter beschikking heeft gesteld.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met anderhalve maand en dat verdachte sinds zijn schorsing op 10 februari 2020 al ruim twee jaar onder strikte schorsingsvoorwaarden heeft geleefd. Zo moest hij onder meer afkicken van zijn drugsverslaving en stond hij al die tijd onder reclasseringstoezicht.
Op 3 maart 2022 is over verdachte een reclasseringsrapportage opgemaakt. Daaruit volgt dat verdachte op alle leefgebieden progressie heeft gemaakt en dat het veel beter met hem gaat. Er zijn nog wel zorgen over middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren maar hij krijgt daarvoor veel steun van zijn toezichthouder, behandelaar en zijn ondersteuner van Unitio. Ook van het dagbestedingstraject bij Prospect at Work ervaart hij veel steun. De reclassering adviseert aan verdachte een taakstraf met een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en een ambulante behandeling bij Novadic Kentron of Unitio, zoals deze tijdens de schorsing al is opgestart.
Naast deze persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de rol van verdachte bij de feiten en de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in onderhavige situatie niet passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou immers alle gemaakte goede stappen in het leven van verdachte doorkruisen.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en zal zij conform deze eis aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen voorlopige hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met reclasseringstoezicht en de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden, zoals hiervoor omschreven.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, of tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 47, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en
onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door het voorhanden hebben van stoffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de
verslavingsreclassering Novadic-Kentron, Jan Wierhof 14 te Tilburg. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron, verslavingszorg en door Unitio, of soortgelijke zorg. De behandelingen zijn reeds gestart. De behandelingen duren de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverleners geven voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig
middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van
2 uurper dag;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: G2155679. G2155652. G2155634 en G2155672;
Voorlopige hechtenis
-heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2022.
Mr. Maandag en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.