ECLI:NL:RBZWB:2022:3025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
BRE-22_171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 3 juni 2022, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld. De belanghebbende heeft een beroep ingesteld omdat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar, ingediend op 12 november 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur uiterlijk op 4 februari 2022 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. De belanghebbende heeft de inspecteur op 25 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft besloten dat de inspecteur alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank heeft de inspecteur ook verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat deze verschuldigd is vanaf 8 april 2022. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 50,- aan de belanghebbende te vergoeden. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier P. van der Hoeven, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 12 november 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 12 november 2021. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Het einde van de bezwaartermijn wordt bepaald door de datum van dagtekening van de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van 1 oktober 2021. De inspecteur heeft verder de beslistermijn in de bezwaarfase verlengd met zes weken.
De inspecteur had dus uiterlijk op 4 februari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is daarom voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 25 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De griffier heeft de inspecteur bij brief van 21 april 2022 verzocht de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen en daarbij onder andere verzocht aan te geven binnen welke termijn een besluit kan worden genomen. De termijn voor de inspecteur om te reageren is desgevraagd bij brief van 11 mei 2022 verlengd met twee weken. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
Omdat de inspecteur kennelijk nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. Omdat niet is gebleken dat al is beslist, en de dwangsom in dit geval verschuldigd is vanaf 8 april 2022, bedraagt deze het maximale bedrag van € 1.442,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De inspecteur moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van de verzochte werkelijke proceskostenvergoeding. De rechtbank hoeft dit niet te motiveren. [1]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een uitspraak op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 50,- aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van der Hoeven, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:4