ECLI:NL:RBZWB:2022:2994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 65
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op basis van Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 31 mei 2022, staat de afwijzing van een aanvraag voor individuele inkomenstoeslag centraal. Eiseres, die samenwoont met haar partner en drie kinderen heeft, diende op 6 mei 2020 een aanvraag in voor deze toeslag, welke op 12 mei 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk werd afgewezen. Het college stelde dat de partner van eiseres in de afgelopen drie jaar een inkomen en vermogen had dat boven de geldende norm lag, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor de toeslag. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, maar was niet zelf aanwezig op de zitting, waar zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot de afwijzing had kunnen komen. De rechtbank benadrukte dat, volgens de Participatiewet, gehuwden gezamenlijk recht hebben op de individuele inkomenstoeslag en dat beide partners aan de voorwaarden moeten voldoen. De rechtbank concludeerde dat eiseres en haar partner op de peildatum als gehuwden moesten worden aangemerkt, en dat het inkomen van de partner in de referteperiode niet onder de norm was gebleven. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat het college had moeten kijken naar het gemiddelde inkomen per jaar, en stelde dat de beoordeling per maand moest plaatsvinden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/65 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor individuele inkomenstoeslag afgewezen.
In het besluit van 1 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 maart 2022.
Eiseres is niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Namens het college waren [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] aanwezig.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres en haar partner, [naam partner] , wonen sinds 20 december 2019 samen. Zij zijn niet gehuwd en hebben samen drie kinderen. Tot 20 december 2019 woonde eiseres in het buitenland (Albanië) en haar partner in Nederland met de kinderen. Haar partner ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Vanaf 20 december 2019 ontvangen zij een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Op 6 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor individuele inkomenstoeslag 2020 op grond van de Participatiewet. Deze aanvraag is op 12 mei 2020 door het college afgewezen.

2. Het bestreden besluit

Het college heeft, onder verwijzing naar het advies van de onafhankelijk adviseur bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde individuele inkomenstoeslag terecht is afgewezen, omdat de partner van eiseres in de afgelopen drie jaar inkomen en vermogen boven de van toepassing zijnde norm heeft ontvangen. Omdat eiseres en haar partner op hetzelfde adres wonen kunnen zij worden aangemerkt als gehuwden. Gehuwden hebben samen recht op individuele inkomenstoeslag. Worden belanghebbenden op de peildatum (datum aanvraag) als gehuwd aangemerkt, dan moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van Participatiewet. Voldoet één van de gehuwden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

3. Standpunt van eiseres

Eiseres stelt in beroep dat zij, althans haar partner, in de periode van 6 mei 2017 tot en met
6 mei 2020 een laag inkomen heeft gehad als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening Individuele Inkomenstoeslag van de gemeente [plaatsnaam] (de Verordening). Haar partner was in deze periode een alleenstaande ouder. Met zijn inkomen moest hij echter ook eiseres in Albanië onderhouden. Volgens eiseres had het college dan ook over de gehele periode het inkomen van haar partner moeten afzetten tegen de gehuwdennorm. Bovendien stelt eiseres dat haar partner slechts een beperkte periode inkomsten ontving boven de norm. Volgens haar had het college naar het gemiddelde inkomen per jaar moeten kijken. Verder stelt eiseres dat er aanleiding bestaat om bij een marginale overschrijding van de inkomensgrens individuele inkomenstoeslag toe te kennen.
4. Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5. Beoordeling door de rechtbank

5.1
In geschil is of het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot weigering van een individuele inkomenstoeslag aan eiseres
5.2
De individuele inkomenstoeslag is gebaseerd op artikel 36 van de Participatiewet. Deze is bedoeld voor mensen die langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen en voldoende inspanning hebben verricht om tot een hoger inkomen te komen.
5.3
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) inzake de toepassing van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 13 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529), welke rechtspraak naar het oordeel van de rechtbank gelding heeft behouden onder de Participatiewet, volgt dat het recht op een individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt en dat voor de toekenning daarvan vereist is dat beide gehuwden op de peildatum voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van de gehuwden niet aan deze voorwaarden dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
5.4
De aanvraag is door eiseres ingediend op 6 mei 2020 (hierna: de peildatum). De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar partner op die datum op hetzelfde adres wonen en daar een gezamenlijke huishouding voeren. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder a van de Participatiewet zijn eiseres en haar partner daarom terecht door het college als gehuwden aangemerkt. Gelet op artikel 2 van de Verordening dient te worden beoordeeld of in de periode van 6 mei 2017 tot en met 6 mei 2020 (referteperiode) is voldaan aan de voorwaarde dat zij of haar partner over die 36 maanden geen hoger inkomen hadden dan 120% van de voor hen geldende bijstandsnorm.
Toepasselijke norm
5.5.
In de toelichting van de Verordening staat dat de leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
5.6
De rechtbank overweegt dat eiseres op 20 december 2019 bij haar partner is ingetrokken en dat zij vanaf dat moment moeten worden aangemerkt als gehuwden.
Vóór 20 december 2019 woonde eiseres in Albanië en had haar partner geen onderhoudsplicht tegenover haar. Tot 20 december 2019 was daarom de alleenstaande norm van toepassing op het inkomen van haar partner. Dat de partner van eiseres een morele onderhoudsplicht voelde, zoals ter zitting betoogd, maakt dit niet anders. Er moet worden uitgegaan van de Participatiewet. Deze wet kijkt enkel naar de juridische verplichtingen. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat het college over de gehele referteperiode het inkomen van haar partner had moeten afzetten tegen de gehuwdennorm.
5.7
Uit hetgeen onder 5.5 is overwogen volgt eveneens dat de beroepsgrond dat voor de individuele inkomenstoeslag alleen naar het individu, in dit geval eiseres, moet worden gekeken, niet kan slagen. In het geval van gehuwden moeten immers beide partners, ieder voor zich, aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor individuele inkomenstoeslag.
Wijze van berekenen inkomen en vermogen
5.8
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het college naar het gemiddelde inkomen per jaar, in plaats van per maand, had moeten kijken overweegt de rechtbank als volgt.
5.9
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de Verordening het begrip ‘langdurig laag inkomen’ niet is gedefinieerd.
5.1
Volgens vaste rechtspraak [1] is het bij het ontbreken van een definitie van het begrip langdurig laag inkomen in de toepasselijke Verordening aanvaardbaar om de situatie per maand in plaats van per jaar te bezien. Daarbij is aansluiting gezocht bij het in artikel 5, aanhef en onder c, van de Wet werk en bijstand (nu artikel 5, aanhef en onder c, van de Participatiewet) gehanteerde begrip ‘bijstandsnorm’ en is van betekenis geacht dat de desbetreffende norm ziet op bedragen per kalendermaand en dat het recht op bijstand, behoudens uitzonderingssituaties, per maand wordt vastgesteld. Bij het ontbreken van een afwijkende systematiek in de Verordening ligt het in de rede om voor de beantwoording van de vraag of iemand tijdens de referteperiode inkomen boven de bijstandsnorm heeft genoten, de hiervoor omschreven systematiek van de Participatiewet te hanteren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een langdurig laag inkomen moet worden uitgegaan van het inkomen per maand.
5.11
Dat de partner van eiseres maar over een beperkte periode inkomsten en vermogen had dat boven de toegestane norm lag, maakt dit oordeel niet anders. Het moet gaan om een ononderbroken laag inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het inkomen en vermogen van de partner waren van januari tot en met juni 2018 en van mei tot en met juli 2019 boven de voor hem geldende bijstandsnorm. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat gedurende de referteperiode geen sprake is geweest van een ononderbroken, langdurig laag inkomen.
Marginale overschrijding
5.12
De door eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
8 juni 2010 [2] , aangevoerde grond dat het college in de volgens haar marginale overschrijding van de gestelde inkomensgrens aanleiding had moeten zien haar een individuele inkomenstoeslag te verlenen, slaagt niet. Het gaat hier niet om de situatie dat het inkomen van de partner van eiseres in enkele maanden in de referteperiode een paar euro’s hoger uitviel dan de van toepassing zijnde norm. Het inkomen van de partner was in de periode van januari tot en met juni 2018 € 1.521,61 per maand. Hij werd toen aangemerkt als alleenstaande ouder waardoor 120% van de voor hem geldende norm € 1.454,17 bedroeg. De overschrijding is hiermee € 67,44,- per maand. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, kan deze overschrijding niet worden aangemerkt als een zodanig te verwaarlozen bedrag. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit jurisprudentie [3] blijkt dat het redelijk is dat een marginale overschrijding een overschrijding van € 5,- of minder inhoudt.
Dat het college is aangesloten bij deze jurisprudentie acht de rechtbank niet onredelijk.
6. Conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de door eiseres aangevraagde individuele toeslag af te wijzen.
6.2 Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J van Kooij, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 3, tweede lid, onder a:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. a) als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
Artikel 36, eerste lid:
Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Artikel 45, eerste lid:
De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantietoeslag, voorzover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
Van toepassing is de Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente [plaatsnaam] (Verordening)
Artikel 1:
In deze Verordening wordt verstaan onder:
- inkomen: totaal van het inkomen bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
- peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
- referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum
- vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.|
Artikel 2, eerste lid:
Voor een individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 120% van de voor hem geldende norm, zoals opgenomen in artikel 1, onder j, van deze Verordening, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1884)
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2021 (ECLI:NL:CRBVB:2021:1895) en de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 augustus 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:6186)