ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2345 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak inzake langdurigheidstoeslag voor gehuwden met een partner ouder dan 65 jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene, geboren in 1941, en zijn echtgenote, geboren in 1947, hebben beiden de leeftijd van 65 jaar bereikt. De Raad heeft vastgesteld dat de bijstandsnorm voor gehuwden van wie beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn, € 1.306,44 bedraagt, wat hoger is dan de som van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 tot 65 jaar en de langdurigheidstoeslag. De Raad concludeert dat de inkomensverbetering voor de doelgroep van 65 jaar en ouder ook geldt voor gehuwden waarbij een partner 65 jaar of ouder is en de ander tussen de 21 en 65 jaar oud is.

De Raad oordeelt dat betrokkene op de peildatum ouder was dan 65 jaar, waardoor niet aan het leeftijdsvereiste van artikel 36 van de WWB is voldaan. Dit betekent dat betrokkene en zijn echtgenote niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. De rechtbank had eerder het besluit van het College vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag, vooral in situaties waarin één van de gehuwden ouder is dan 65 jaar.

Uitspraak

08/2345 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2008, 07/3110 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 13 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J. de Wit, werkzaam bij de gemeente Vlaardingen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is geboren in 1941. Zijn echtgenote is geboren in 1947. Betrokkene ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het College de aanvraag van betrokkene van 29 juni 2007 voor een langdurigheidstoeslag voor 2007 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 augustus 2007 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de eerste voorwaarde om recht te hebben op een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is dat de betrokkene ouder is dan 23 maar jonger is dan 65 jaar. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Als betrokkenen op de peildatum gehuwd zijn, moeten zij beiden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de WWB. Nu betrokkene op 15 februari 2006 65 jaar is geworden, hebben hij en zijn echtgenote geen recht op een langdurigheidstoeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over de vergoeding van griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 17 augustus 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. Uit de tekst van de wet volgt volgens de rechtbank niet hoe het college moet handelen in het geval dat één van de gehuwden ouder is dan 65 jaar en de ander tussen de 23 en 65 jaar, evenals in het geval één van de gehuwden niet voldoet aan één of meer van de overige voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de WWB. Uit de Memorie van Toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alleen de bepalingen van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de WWB voor beide echtgenoten gelden en dat beiden aan deze voorwaarden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag. De rechtbank volgt appellant dan ook niet in zijn standpunt dat zowel betrokkene als zijn echtgenote moet voldoen aan de gestelde leeftijdseis. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich mee dat, wanneer één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, bijvoorbeeld wanneer één van de echtgenoten ouder is dan 65 jaar en de ander tussen de 23 en 65 jaar, aan die ander naar analogie van artikel 24 van de WWB een langdurigheidstoeslag kan worden toegekend naar de norm voor een alleenstaande (ouder), mits aan alle overige voorwaarden is voldaan.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de tekst van artikel 36 van de WWB verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 6 november 2007, LJN BB8448, heeft overwogen, kan aan personen die op de datum waarop de periode van 60 maanden als bedoeld in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bereikt als gehuwd in de zin van artikel 3 van de WWB moeten worden aangemerkt, jaarlijks op aanvraag eenmalig de toeslag voor gehuwden worden toegekend, en is een voorwaarde voor deze toekenning dat beide personen op de peildatum ook hebben voldaan aan de overige in artikel 36 van de WWB gestelde voorwaarden.
4.3. De Raad is van oordeel dat dit ook geldt ten aanzien van het leeftijdsvereiste in de aanhef van artikel 36 van de WWB. Evenals appellant vindt de Raad voor dit oordeel mede steun in de wetsgeschiedenis van de WWB. In de Memorie van Toelichting op de WWB is in paragraaf 4.3 onder meer het volgende vermeld over de langdurigheidstoeslag:
“Aspecten met betrekking tot het inkomensbeleid
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Dat is ook de reden geweest om het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten voor personen van 65 jaar en ouder hoger te stellen dan voor degenen jonger dan 65 jaar. Met de introductie van de langdurigheidstoeslag ontstaat ook voor degenen jonger dan 65 jaar een hogere bijstandsnorm in die gevallen dat zij door het ontbreken van een perspectief op arbeid in een vergelijkbare inkomenssituatie komen als personen van 65 jaar en ouder. Evenals de hogere norm voor personen van 65 jaar en ouder is de langdurigheidstoeslag dan ook niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft dus een generieke inkomensondersteunende maatregel die, evenals de bijstandsnormen, op landelijk niveau is geregeld.
Uit het voorgaande volgt dat voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag aansluiting is gezocht bij de uitkeringsnorm die geldt voor gehuwde personen van 65 jaar en ouder. Deze norm is gelijk aan de netto uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet en weerspiegelt de inkomensverbetering die is doorgevoerd voor de betreffende doelgroep. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor personen van 65 jaar en ouder blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.” (TK, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 11-13).
4.4. De Raad stelt vast dat op grond van artikel 22, aanhef en onder c en d, van de WWB (tekst per 1 januari 2007) de bijstandsnorm voor gehuwden van wie beide echtgenoten de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en voor gehuwden van wie een echtgenoot 65 jaar of ouder is en de ander tussen de 21 en 65 jaar oud is, € 1.306,44 bedroeg. Dat bedrag is hoger dan de som van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 tot 65 jaar, € 1.246,19, en de langdurigheidstoeslag van € 478,-- op jaarbasis. Hieruit heeft appellant naar het oordeel van de Raad terecht afgeleid dat de in de Memorie van Toelichting genoemde inkomensverbetering voor de doelgroep van personen van 65 jaar of ouder ook is doorgevoerd voor gehuwden van wie een partner 65 jaar of ouder is en de ander tussen de 21 en 65 jaar oud is.
4.5. Vast staat dat betrokkene op de peildatum ouder was dan 65 jaar, zodat niet aan het leeftijdsvereiste van artikel 36, aanhef, van de WWB is voldaan en betrokkene en zijn echtgenote niet in aanmerking kwamen voor een langdurigheidstoeslag.
4.6. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal met vernietiging van die uitspraak en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) C. de Blaeij.
HD