ECLI:NL:RBZWB:2022:2980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/02/365281 FARK 19-5793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en echtscheiding met bewijsopdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man had verzocht om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet is geslaagd in de bewijsopdracht die hem was opgelegd. De man had moeten aantonen dat hij psychisch instabiel was op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, maar hij heeft afgezien van verdere bewijslevering. Hierdoor blijven de huwelijkse voorwaarden in stand, waarin een algehele gemeenschap van goederen is afgesproken.

De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken van beide partijen beoordeeld. De man had onder andere verzocht om de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 4] aan hem toe te delen, maar dit verzoek is afgewezen omdat de woning inmiddels was verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst van de woning, die in depot bij de notaris is gehouden. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot afgifte van bepaalde inboedelgoederen aan de man en heeft zij de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om gebruiksvergoeding en vergoeding van hypotheeklasten afgewezen, omdat deze verzoeken niet in overeenstemming waren met de verplichtingen die echtgenoten elkaar tijdens het huwelijk hebben. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/365281 / FA RK 19-5793
Nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.P. Quist,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.G. Dictus.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 22 juni 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Quist van 20 juli 2021;
- de brief van mr. Dictus van 30 maart 2022 met bijlagen;
- de brief van mr. Quist van 1 april 2022 met bijlagen, tevens houdende vermeerdering verzoeken.
1.2. In voormelde beschikking is het verzoek van de man afgewezen om het tussen partijen gesloten huwelijk nietig te verklaren, en is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is de man toegelaten te bewijzen dat het dagelijkse gebruik van medicijnen, alcohol en/of verdovende middelen bij hem heeft geleid tot psychische instabiliteit op en direct voorafgaande aan 8 augustus 2019, en dat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat hij als gevolg van deze psychische instabiliteit werd bewogen tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
1.3. Bij brief van 20 juli 2021 heeft mr. Quist bericht dat de man afziet van het leveren van verder bewijs ter zake de in de beschikking van 22 juni 2021 genoemde bewijsopdracht. Daarop is een nadere mondelinge behandeling bepaald op 13 april 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De verzoeken

2.1.
De verzoeken van partijen zijn vermeld in rechtsoverweging 2. van de beschikking van 9 februari 2021. Gelet op de beslissing in voormelde beschikking van 22 juni 2021, liggen van die verzoeken nu nog ter beoordeling voor de volgende verzoeken van partijen.
2.2.
Het verzoek van de man, na wijziging tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2022 van het onder V. vermelde verzoek, om, samengevat:
I. de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, althans deze te vernietigen;
II. voor recht te verklaren dat de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 3] eigendom is (gebleven) van de man, althans deze aan de man toe te delen;
III. de vrouw te veroordelen om de gehele hypotheeklast van € 347,52 per maand aan hem te voldoen vanaf 1 oktober 2019, nu de man deze reeds heeft voldaan, alsmede de vrouw te veroordelen om de overige gebruikerslasten te voldoen;
IV. voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen en/of de vrouw gerechtigd is tot de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 3], te bepalen dat de lening die de man heeft aan de heer [naam 3] voor een bedrag van € 74.900,= op de verkoopopbrengst in mindering zal strekken;
V. afgifte van zes inboedelgoederen aan hem, te weten een koffiebonenmachine, droger, tv, bank, JBL speakerset en laptop;
VI. voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen, de vrouw te veroordelen een bedrag van € 75,= aan de man te voldoen wegens overbedeling ter zake de auto’s;
VII. voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen, de vrouw te veroordelen een bedrag van € 2.000,= aan de man te voldoen wegens overbedeling ter zake het spaarsaldo;
VIII. de vrouw te veroordelen tot betaling van € 3.757,96 ter zake de door de man betaalde lasten vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 maart 2020;
IX. de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 4.140,=;
X. de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 463,93 wegens de schuld die de man had bij de bank, voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen;
XI. de vrouw te veroordelen tot teruggave van de auto Kia en tenaamstelling op naam van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat zij hiermee in gebreke mocht blijven;
XII. de vrouw te veroordelen de notaris opdracht te geven het gehele depot ter zake de verkoopopbrengst van de woning aan de man uit te keren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat zij in gebreke mocht blijven.
2.3.
Daarnaast verzoekt de man, na vermeerdering van zijn verzoeken in de brief van 29 maart 2022:
1. voor recht te verklaren dat de lening tussen de man en de heer [naam 3] in hoofdsom € 86.874,54 bedraagt, althans een nader te bepalen bedrag;
2. voor recht te verklaren dat de wettelijke rente over deze lening ultimo 29 maart 2022 een bedrag van € 30.949,07 bedraagt, althans een nader te bepalen bedrag, alsmede dat deze 5% op jaarbasis bedraagt tot aan de dag der algehele voldoening;
3. indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van enige gemeenschap van goederen: dat voornoemde lening en voornoemde rente geheel aan de man moeten worden toebedeeld onder de gelijktijdige verplichting de vrouw te vrijwaren voor iedere aanspraak die de heer [naam 3] op haar zou mogen hebben uit hoofde van deze lening, onder de verplichting aan de vrouw de helft van de lening en rente aan de man te voldoen;
4. dat de man gerechtigd is notariskantoor Van Leussen en Van den Broek te Molenaarsgraaf te verzoeken dat een bedrag aan hoofdsom van € 86.874,54 + € 30.949,07 rente, te vermeerderen met 5% rente op jaarbasis gerekend vanaf 29 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, rechtstreeks wordt voldaan aan de heer [naam 3] uit het depotbedrag dat zij onder zich heeft ten gunste van partijen en dat de beschikking in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw.
2.4.
Van de zijde van de vrouw ligt nu nog ter beoordeling voor het verzoek om, samengevat:
- primair: de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, zoals door de vrouw verzocht, met veroordeling van partijen tot nakoming daarvan en de benodigde voorzieningen te treffen;
- subsidiair: de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, zoals door de vrouw is verzocht, met veroordeling van partijen tot nakoming daarvan en de benodigde voorzieningen te treffen, althans een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

3.De nadere beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat uit het namens de vrouw (als productie 18) overgelegde bericht van de gemeente Halderberge blijkt dat de echtscheidingsbeschikking van 22 juni 2021 in de daartoe bestemde registers is ingeschreven op 27 juli 2021.
Huwelijkse voorwaarden nietig/vernietigbaar?
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man, desgevraagd, bevestigd dat hij zijn verzoek tot nietigverklaring, dan wel vernietiging van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden, zodat geen sprake is van een gemeenschap van goederen, handhaaft.
3.3.
Volgens de vrouw moet het verzoek van de man worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de beschikking van 21 juni 2021.
3.4.
In rechtsoverweging 2.15. van de beschikking van 22 juni 2021 is overwogen dat de rechtbank vooralsnog niet vast kon stellen dat op en direct voorafgaande aan de datum waarop partijen de huwelijkse voorwaarden bij de notaris hadden ondertekend, te weten op en omstreeks 8 augustus 2019, sprake was van bijzondere omstandigheden in de zin van het bepaalde in het vierde lid van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vervolgens is in rechtsoverweging 2.16. overwogen dat, nu de man zich beroept op het rechtsgevolg van het door hem aan zijn verzoek ten grondslag gelegde artikel 3:44 lid 4 BW en hij bewijs heeft aangeboden, de man in de gelegenheid zal worden gesteld zijn stellingen te bewijzen.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat de man niet is geslaagd in de aan hem opgedragen bewijsopdracht, omdat hij in de hiervoor genoemde brief van 20 juli 2021 heeft afgezien van bewijslevering. Dit heeft tot gevolg dat de stellingen van de man niet zijn komen vast te staan en dat dus niet vast staat dat op en omstreeks 8 augustus 2019 sprake was van bijzondere omstandigheden in de zin van het hiervoor genoemde artikel 3:44 lid 4 BW. Zoals is overwogen in (rechtsoverweging 2.13. van) de beschikking van 22 juni 2021 is een rechtshandeling volgens het eerste lid van artikel 3:44 BW vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Nu de door de man gestelde bijzondere omstandigheden – in de zin van het vierde lid van artikel 3:44 BW – niet zijn komen vast te staan, zijn de tussen partijen op 8 augustus 2019 gesloten huwelijkse voorwaarden niet vernietigbaar op de voet van het eerste lid van artikel 3:44 BW. Het verzoek van de man, om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren danwel te vernietigen, zal dan ook worden afgewezen.
3.6.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de tussen partijen op 8 augustus 2019 overeengekomen huwelijkse voorwaarden in stand blijven. De hiervoor genoemde (resterende, dan wel gewijzigde) verzoeken van partijen moeten dan ook beoordeeld worden met inachtneming van hetgeen zij in deze huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Van belang is dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden, voor zover hier relevant, het volgende zijn overeengekomen.
“(…)
De reden voor het maken van deze huwelijkse voorwaarden is in de eigen woorden van de aanstaande echtgenoten: “Wij willen trouwen in gemeenschap van goederen, zoals die voor tweeduizend achttien gold.
(…)
Artikel 1.2 Wettelijke gemeenschap van goederen
Er bestaat tussen de echtgenoten een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen in de zin van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek, die in deze huwelijkse voorwaarden wordt uitgebreid.(…)
2.1
Algehele gemeenschap van goederen
De echtgenoten breiden de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen in de zin van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek uit, zodat ook in de gemeenschap van goederen vallen:
- de goederen en schulden die de echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk individueel hadden;
- de erfrechtelijke verkrijgingen en giften, ongeacht of daar een uitsluitingsclausule zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek aan is verbonden.(…)”
3.7.
De rechtbank stelt vast dat met de tussen partijen in de huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraak geen gemeenschap van goederen in het leven is geroepen, maar dat de vermogensbestanddelen van partijen zullen worden verrekend overeenkomstig titel 8 van Boek 1 BW.
Peildatum omvang en samenstelling te verrekenen vermogen
3.8.
In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen geen peildatum overeengekomen. Volgens artikel 1:141 lid 2 BW geldt als peildatum voor de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 13 november 2019. Als peildatum voor de waardering van het te verrekenen vermogen moet volgens partijen worden uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling.
Omvang te verrekenen vermogen
3.9.
Uit de door partijen ingenomen standpunten blijkt dat de volgende, op de peildatum aanwezige, vermogensbestanddelen in de verrekening tussen hen betrokken moeten worden:
a. de echtelijke woning aan de [adres 1] te [woonplaats 4], met de daarop gevestigde hypothecaire geldlening bij BLG Wonen;
b. de inboedelgoederen;
c. twee auto’s (Kia Picanto en Ford Fiësta);
d. de saldi op diverse bankrekeningen.
3.10.
In geschil is daarnaast tussen partijen of op de peildatum sprake was van een openstaand saldo in verband met een lening van de vader van de man (de heer [naam 3]) aan de man, en of dit openstaande saldo moet worden vermeerderd met rente. Ook hebben partijen verzoeken gedaan met betrekking tot de verrekening van de hypothecaire lasten en de gebruikerslasten van de echtelijke woning. Daarnaast heeft de man een verzoek gedaan tot vaststelling van een gebruiksvergoeding.
3.11.
De rechtbank zal de door partijen naar voren gebrachte vermogensbestanddelen en de overige verzoeken van partijen hierna per onderdeel bespreken.
a. Woning aan de [adres 1] te [woonplaats 4] en de hypothecaire geldlening
3.12.
Vast staat dat de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 4] op 30 maart 2020 is verkocht en geleverd aan een derde voor een koopsom van € 225.000,=. Van de verkoopopbrengst is de hypothecaire geldlening bij BLG Wonen van € 65.124,71 afgelost. Na voldoening van de kosten bij de levering van de woning bij de notaris resteerde een bedrag van € 156.021,49. Dit bedrag houdt de notaris in depot onder zich.
3.13.
Nu de woning inmiddels is verkocht, zal het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de woning zijn eigendom is gebleven, althans deze aan hem toe te delen (hiervoor in rechtsoverweging 2.2. onder I. weergegeven), worden afgewezen.
3.14.
Met betrekking tot de verdeling tussen partijen van de verkoopopbrengst van de woning is tussen hen in geschil of uit het depotbedrag eerst een bedrag aan de vader van de man moet worden voldaan in verband met een eventueel openstaand saldo op de peildatum ter zake een geldlening.
3.15.
In dit verband stelt de man dat hij twee keer geld van zijn vader heeft geleend, te weten een bedrag van € 47.884,56 en een bedrag van € 74.900,=. Volgens de man was de lening van € 47.884,56 op de peildatum afgelost. Met betrekking tot de lening van € 74.900,= heeft de man aangevoerd dat deze lening is verstrekt ten behoeve van de aankoop en renovatie van een woning aan de [adres 2] te [plaats 1]. Nu de kosten voor de verbouwing van deze woning uiteindelijk hoger zijn geworden, is de lening volgens de man opgelopen tot een bedrag van € 86.874,54 per peildatum. De man stelt dat op de lening niet is afgelost. Ook hebben volgens de man geen rentebetalingen plaatsgevonden, zodat naast de hoofdsom van € 86.874,54 een rente van € 30.949,07 verschuldigd is. Namens de man is aangevoerd dat vanuit het depotbedrag bij de notaris eerst het aan zijn vader verschuldigde bedrag van in totaal € 117.823,61 moet worden voldaan.
3.16.
De vrouw erkent dat de man een bedrag van zijn vader geleend heeft gekregen voor de aanschaf en verbouwing van de woning aan de [adres 3]. Met betrekking tot de omvang van deze geldlening betwist de vrouw dat de vader van de man bij de aankoop van de woning aan de [adres 3] een bedrag van € 10.000,= contant heeft voldaan aan de notaris. Daarnaast betwist de vrouw dat het geleende bedrag uiteindelijk is verhoogd tot een bedrag van € 86.874,54. Dit omdat de man volgens haar niet, dan wel onvoldoende, heeft onderbouwd dat extra uitgaven aan de verbouwing van de woning zijn besteed en dat deze bedragen daarmee (ook) geleend zijn. Ten slotte betwist de vrouw dat op de peildatum sprake was van een openstaand bedrag, omdat de oorspronkelijke lening volgens de vrouw op dat moment al was afgelost.
3.17.
Allereerst wordt opgemerkt dat, anders dan namens de man tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, het niet op de weg van de vrouw ligt om haar gemotiveerde betwistingen nader te onderbouwen. Nu de man stelt dat op de peildatum (13 november 2019) sprake was van een schuld aan zijn vader – en dit door de vrouw gemotiveerd wordt betwist – ligt het op zijn weg om aan de hand van voldoende feiten en omstandigheden het bestaan van deze schuld en de hoogte van de schuld op de peildatum (13 november 2019), aannemelijk te maken.
3.18.
Vast staat, op basis van de overgelegde stukken, dat de man op 15 oktober 2014 (productie 22 van de man) een bedrag van € 47.884,56 van zijn vader heeft geleend. Tijdens de mondelinge behandeling is niet langer tussen partijen in geschil gebleken dat deze lening niet in de afwikkeling hoeft te worden betrokken, omdat de lening op de peildatum volledig was afgelost.
3.19.
Met betrekking tot de door de man gestelde lening van € 86.874,54 wordt als volgt overwogen. Uit de overgelegde leningsovereenkomst (productie 7 van de man) blijkt dat de man op 30 december 2015 een bedrag van € 74.900,= van zijn vader (de heer [naam 3]) heeft geleend. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het geleende bedrag is verhoogd tot een bedrag van € 86.874,54. De enkele stelling van de man dat de geldlening middels een mondelinge overeenkomst met zijn vader is verhoogd is in dit verband – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende. Ook uit de door de man overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een verhoging van de geldlening. Het overgelegde Excel bestand, in combinatie met de daarbij gevoegde bankafschriften (producties 26 en 27 van de man), laat immers niet zien welke uitgaven vanuit de lening van € 74.900,= zouden zijn voldaan en welke uitgaven na het verstrekken van deze geldlening extra aan de verbouwing van de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] zijn besteed, zijnde een bedrag van (€ 86.874,54 - € 74.900,=) € 11.974,54. Evenmin blijkt uit de overgelegde bankafschriften of, en wanneer, de vader van de man deze extra uitgaven van € 11.974,54 zou hebben betaald.
3.20.
Voor het overige heeft de vrouw van de geleende geldsom een bedrag van € 10.000,= betwist, omdat dit bedrag niet door de vader van de man zou zijn betaald, maar vanuit een onderneming is voldaan. De rechtbank volgt de vrouw ook in dit verweer, omdat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat op 14 oktober 2015 een bedrag van € 10.000,= is opgenomen van een bankrekening ten name van [naam bedrijf 1] Niet vast staat dan ook dat het bedrag van € 10.000,= daadwerkelijk is geleend door de vader van de man, de heer [naam 3]. De enkele verklaring van de man, dat zijn vader soms geld in rekening-courant heeft geleend bij zijn onderneming dat terugbetaald moet worden, maakt het voorgaande niet anders.
3.21.
Rekening houdend met de hiervoor genoemde – en niet in aanmerking te nemen – bedragen van € 11.974,54 en € 10.000,= zal de rechtbank hierna beoordelen of op de peildatum sprake was van een openstaande lening tot het restantbedrag van (€ 86.874,54 - € 11.974,54 - € 10.000,=) € 64.900,=.
3.22.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat de man de eventuele leningen van zijn vader voor de peildatum heeft afgelost. Namens de vrouw is immers aangevoerd – en door de man onweersproken gelaten – dat de woning aan de [adres 2] te [plaats 3] in 2018 door de man is verkocht voor een bedrag van € 412.500,=, waarbij na aftrek van de openstaande hypothecaire geldlening een overwaarde van € 190.000,= is gerealiseerd. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd – en is door de man tijdens de mondelinge behandeling erkend – dat enige opbrengst resteerde na verkoop door de man van het appartementsrecht van de [adres 4] te [plaats 3] aan zijn vader. Niet gesteld of gebleken is op welke wijze de resterende opbrengsten van beide panden door de man zijn besteed of door hem volledig zijn behouden. De enkele mondelinge verklaring van de man, dat gelden zijn verrekend met andere vorderingen, is onvoldoende om aan te nemen dat geen gelden meer resteerden om af te kunnen lossen op de openstaande geldlening. Ook heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard – en is door de man onvoldoende gemotiveerd betwist – dat een eventuele openstaande lening bij zijn vader niet meer betaald hoefde te worden. Dit omdat de vader van de man tijdens de oplevering van de woning aan de [adres 2] zou hebben gezegd dat het openstaande saldo niet meer betaald hoefde te worden, omdat de vader een auto aan de broer van de man zou hebben gegeven. De stellingen van de man zijn, in het licht van de gemotiveerde betwistingen door de vrouw, niet komen vast te staan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de hiervoor genoemde (restant)schuld van € 64.900,= op de peildatum nog bestond. Daarbij wordt tenslotte in aanmerking genomen dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen nooit door de vader van de man zijn aangesproken tot terugbetaling van enig door hem geleend bedrag.
3.23.
Voor zover namens de man is gewezen op zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de door de Belastingdienst over deze aangiften opgelegde definitieve aanslagen, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Zoals namens de vrouw is aangevoerd is de hoogte van de schuld aan zijn vader in deze aangiften van de man iedere keer op een ander bedrag gesteld. De hoogte van de schuld in de aangiften kan dan ook niet bijdragen aan de stelling van de man dat op de peildatum sprake was van een openstaande schuld aan zijn vader tot het door de man gestelde bedrag van € 86.874,54.
3.24.
Nu niet is komen vast te staan dat op de peildatum sprake was van een openstaande lening aan de vader van de man, moet het verzoek van de man in rechtsoverweging 2.2 onder III., om te bepalen dat de lening aan de heer [naam 3] in mindering strekt op de verkoopopbrengst van de woning, worden afgewezen. Dit geldt ook voor het verzoek van de man zoals vermeld in rechtsoverweging 2.3 onder 1. Dit betreft het verzoek om voor recht te verklaren dat de lening tussen de man en de heer [naam 3] in hoofdsom € 86.874,54 bedraagt, althans een nader te bepalen bedrag.
3.25.
Gelet op het voorgaande moet ook het verzoek van de man met betrekking tot de rente over de openstaande hoofdsom worden afgewezen. Het hiervoor in rechtsoverweging 2.3 onder 2. vermelde verzoek, om voor recht te verklaren dat de wettelijke rente over de lening ultimo 29 maart 2022 een bedrag van € 30.949,07 bedraagt, zal dan ook worden afgewezen. Nog daargelaten de vaststelling dat uit de brief van Niehof van der Meulen Accountants van 16 februari 2022 (productie 29 van de man) blijkt dat de over de lening van € 74.900,= verschuldigde rente jaarlijks is verrekend middels schenkingen.
3.26.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de verzoeken van de man, zoals weergegeven onder 3. en 4. in rechtsoverweging 2.3, ook moeten worden afgewezen. Nu niet is komen vast te staan dat op de peildatum sprake was van een lening aan de vader van de man, bestaat geen grond om deze lening, zoals door de man verzocht “toe te delen” aan hem, of te bepalen dat de notaris vanuit het depotbedrag enig bedrag ter zake deze lening aan de heer [naam 3] moet voldoen.
3.27.
Overeenkomstig de tussen partijen in de huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraken geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de verkoopopbrengst van de woning, zijnde de helft van het onder de notaris rustende depotbedrag van € 156.021,49. Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, kan het verzoek van de man, tot uitbetaling van het gehele depotbedrag aan hem (zoals vermeld in rechtsoverweging 2.2 onder XI.) niet worden toegewezen. De rechtbank zal – als het mindere van het door de man verzochte – beide partijen veroordelen aan de notaris opdracht te geven de helft van het depotbedrag ter zake de verkoopopbrengst van de woning aan de man uit te keren en de helft aan de vrouw.
b. Inboedelgoederen
3.28.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn standpunt gewijzigd en heeft hij afgifte verzocht van de bij de vrouw in haar bezit zijnde koffiebonenmachine, droger, tv, bank, JBL speakerset en laptop (waarvan de lening op zijn naam staat). Volgens de man hoeft na afgifte van de hiervoor genoemde goederen geen verrekening meer van enige waarde van de overige inboedelgoederen tussen partijen plaats te vinden.
3.29.
Nu de vrouw niet heeft aangevoerd dat de man de zes hiervoor genoemde goederen al heeft ontvangen en zij daarnaast ook niet heeft aangegeven dat zij de betreffende goederen niet meer in haar bezit heeft, zal het verzoek van de man worden toegewezen. De rechtbank zal de vrouw dan ook bevelen tot afgifte aan de man van de koffiebonenmachine, droger, tv, bank, JBL speakerset en laptop (waarvan de lening op zijn naam staat). Met betrekking tot de waarde van de (overige) inboedelgoederen hoeft tussen partijen geen verrekening plaats te vinden.
c. Twee auto’s (Kia Picanto en Ford Fiësta)
3.30.
Niet in geschil is tussen partijen dat de Kia Picanto in het kader van de verrekening behoort tot het vermogen van de vrouw. De waarde van de Kia Picanto stellen partijen op een bedrag van € 3.650,=. Dit betekent dat de vrouw in het kader van de verrekening de helft van dit bedrag, dus een bedrag van € 1.825,=, aan de man moet voldoen.
3.31.
Nu de man zijn verzoek tot afgifte van de Kia Picanto aan hem heeft gegrond op het uitgangspunt dat geen sprake is van een gemeenschap van goederen, behoeft dit verzoek geen verdere bespreking. Het verzoek van de man, tot teruggave van de Kia Picanto en tenaamstelling op zijn naam, zal dan ook worden afgewezen. Dit verzoek van de man is hiervoor in rechtsoverweging 2.2 onder X. vermeld.
3.32.
Tussen partijen staat vast dat de Ford Fiësta behoort tot het vermogen van de man. Partijen twisten over de waarde die aan de Ford Fiësta moet worden toegekend. Volgens de man is de waarde van de auto € 3.500,= omdat sprake is van schade. De vrouw betwist de door de man gestelde schade en heeft aangevoerd dat van een waarde van € 9.850,= moet worden uitgegaan.
3.33.
Zoals hiervoor is overwogen zijn partijen het eens over de peildatum voor de waardering van de vermogensbestanddelen die in de verrekening moeten worden betrokken, zijnde de datum van de feitelijke verdeling. Dit betekent dat, gelet op de datum van deze beschikking, inmiddels geruime tijd is verstreken sinds 13 november 2019 (de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend). Verder acht de rechtbank op basis van het door de man overgelegde opnameformulier van [naam bedrijf 2] (productie 9 van de man) voldoende aannemelijk dat daadwerkelijk sprake is van enige schade aan de Ford Fiësta. Gesteld noch gebleken is dat deze schade inmiddels is hersteld. De rechtbank acht het dan ook redelijk om de waarde van de Ford Fiësta te stellen op een bedrag van € 6.000,=. Dit betekent dat de man in het kader van de verrekening een bedrag van € 3.000,= aan de vrouw moet voldoen.
3.34.
Uit het voorgaande volgt dat geen grond bestaat om de vrouw te veroordelen wegens de overbedeling ter zake de auto’s een bedrag van € 75,= aan de man te voldoen. Dit, in rechtsoverweging 2.2 onder V. vermelde verzoek zal dan ook worden afgewezen.
d. Saldi op diverse bankrekeningen
3.35.
Niet in geschil is tussen partijen dat tot het vermogen van de vrouw behoort het saldo op de bankrekening met nummer NL43 RABO 0144 0268 21 en dat het saldo op 13 november 2019 € 500,= bedroeg. Dit betekent dat de vrouw in het kader van de verrekening een bedrag van € 250,= aan de man moet voldoen.
3.36.
Op de peildatum behoorden volgens partijen tot het vermogen van de man de saldi op de bankrekeningen met de nummers NL43 RABO 0158 0593 87 en NL92 RABO 3493 8841 76. Tussen partijen staat vast dat het saldo op de eerstgenoemde rekening (eindigend op 387) op 13 november 2019 € 927,87 negatief was en dat het saldo op de tweede rekening (eindigend op 176) nihil was. In het kader van de verrekening tussen partijen moet de vrouw dus de helft van het negatieve saldo aan de man voldoen, zijnde een bedrag van € 463,94.
3.37.
Voor zover namens de man is aangevoerd dat daarnaast een spaarsaldo van ongeveer € 4.000,= tot het vermogen van de vrouw behoorde, wordt dit als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Tegenover de stellingen van de man heeft de vrouw namelijk tijdens de zitting betwist dat zij op de peildatum over andere (bank- en/of spaar)rekeningen beschikte. Gelet op deze betwisting had het op de weg van de man gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen en dit heeft hij nagelaten. Dit betekent dat het verzoek van de man, om de vrouw te veroordelen € 2.000,= aan hem te voldoen wegens overbedeling ter zake het spaarsaldo, zal worden afgewezen (het in rechtsoverweging 2.2 onder VI. vermelde verzoek van de man).
Conclusie afwikkeling huwelijkse voorwaarden
3.38.
De voorgaande overwegingen leiden tot de volgende opstelling:
vermogen aan de zijde van de man:
- de Ford Fiësta met een waarde van € 6.000,=
- het negatieve saldo van € 927,87 op de bankrekening met nummer NL43 RABO 0158 0593 87;
- het saldo van € 0,= op de bankrekening met nummer NL92 RABO 3493 8841 76;
vermogen aan de zijde van de vrouw:
- de Kia Picanto met een waarde van € 3.650,=
- het saldo van € 500,= op de bankrekening met nummer NL43 RABO 0144 0268 21.
3.39.
Gelet op de voorgaande vermogensopstelling moet de man in het kader van de verrekening een bedrag van € 3.000,= aan de vrouw voldoen en de vrouw moet in totaal een bedrag van € 2.538,94 aan de man voldoen. Per saldo moet de man dus aan de vrouw voldoen een bedrag van € 461,06. De rechtbank zal de man veroordelen dit bedrag aan de vrouw te voldoen; een en ander in het kader van de afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden.
3.40.
Voor het overige zullen de verzoeken van de vrouw, tot vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap worden afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen is immers met de tussen partijen in de huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraak geen gemeenschap van goederen in het leven is geroepen, maar is sprake van bestanddelen die moeten worden verrekend.
Lasten voormalig echtelijke woning
3.41.
De man stelt dat hij vanaf 1 oktober 2019, tot de verkoop van de woning, de hypothecaire en gebruikerslasten van de woning heeft voldaan, terwijl hij niet meer in de woning woonde. Volgens de man heeft hij € 3.757,96 voldaan en moet de vrouw dit bedrag aan hem voldoen.
3.42.
Namens de vrouw is verweer gevoerd.
3.43.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw, zowel in de overgelegde stukken als tijdens de mondelinge behandeling, heeft aangegeven bereid te zijn een bedrag van € 2.000,= aan de man te betalen. Conform het aanbod van de vrouw zal de rechtbank bepalen dat de vrouw ter zake de hypothecaire en gebruikerslasten in ieder geval een bedrag van € 2.000,= aan de man moet voldoen. Hierna zal worden beoordeeld of, en zo ja tot welk bedrag, het verzoek van de man voor het overige kan worden toegewezen. Dit betreft het meerdere boven het bedrag van € 2.000,=, zijnde een bedrag van (€ 3.757,96 - € 2.000,=) € 1.757,96.
3.44.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de man, met betrekking tot de vaste en variabele lasten, ziet op de periode van 1 oktober 2019 tot de datum van verkoop en levering van de woning (30 maart 2020) en stelt vast dat partijen deze hele periode nog gehuwd waren. Dit verzoek kan in redelijkheid niet worden toegewezen. Tussen echtgenoten gelden de rechten en verplichtingen zoals deze zijn opgenomen in Boek 1 Titel 6 BW. In artikel 1:81 van genoemde Titel 6 BW is bepaald dat echtgenoten verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. Gelet op die verplichting die uit artikel 1:81 BW voortvloeit, is er geen plaats voor een vergoeding van deze kosten gedurende het huwelijk van partijen.
3.45.
Uit het voorgaande volgt dat ook het verzoek van de man, om de vrouw te veroordelen vanaf 1 oktober 2019 de gehele hypotheeklast van € 347,52 per maand aan hem te voldoen, zal worden afgewezen. Dit betreft het in rechtsoverweging 2.2 onder II. vermelde verzoek van de man.
Gebruiksvergoeding
3.46.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem een gebruiksvergoeding voldoet over de periode van 1 oktober 2019 tot de verkoop en levering van de woning op 30 maart 2020. Deze gebruiksvergoeding stelt de man op een bedrag van € 4.140,= zijnde de huurlasten van € 690,= per maand gedurende zes maanden.
3.47.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.48.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de man verklaard dat het verzoek tot vaststelling van een gebruiksvergoeding is gegrond op het bepaalde in artikel 3:169 BW. Voormeld artikel strekt er onder meer toe de deelgenoot die een goed met uitsluiting van andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoot die daardoor verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De maatstaf die daarbij geldt is die van de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen en daarin ligt besloten dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval (gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3511). Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen blijkt dat de man van de een op de andere dag, op 1 oktober 2019 uit de voormalig echtelijke woning is vertrokken, de vrouw zich nadien geconfronteerd heeft gezien met het regelen van allerlei (financiële) zaken waarvoor beide partijen verantwoordelijk waren en dat zij ook alleen alles heeft moeten regelen met betrekking tot de verkoop van de woning (op naam van de man) en het leegruimen van deze woning voorafgaand aan de overdracht en levering van de woning aan de koper. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk en billijk dat de vrouw geen gebruiksvergoeding aan de man hoeft te voldoen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor is overwogen, echtgenoten verplicht zijn elkaar gedurende hun huwelijk het nodige te verschaffen en naar het oordeel van de rechtbank valt daaronder ook het gebruik van de voormalig echtelijke woning. Het verzoek tot vaststelling van een gebruiksvergoeding zal dan ook worden afgewezen. Dit betreft het verzoek van de man zoals hiervoor vermeld in rechtsoverweging 2.2 onder VIII.

4.De beslissing

De rechtbank
veroordeelt partijen aan de notaris opdracht te geven de helft van het depotbedrag ter zake de verkoopopbrengst van de woning aan de man uit te keren en de andere helft van het depotbedrag aan de vrouw uit te keren;
beveelt de vrouw over te gaan tot afgifte aan de man van de volgende inboedelgoederen: de koffiebonenmachine, droger, tv, bank, JBL speakerset en laptop (waarvan de lening op zijn naam staat);
veroordeelt de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 461,06 (vierhonderd éénenzestig euro en zes cent);
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 2.000,= (tweeduizend euro), ter zake de door de man over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 maart 2020 betaalde lasten van de voormalig echtelijke woning;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. van Coolwijk, H.W.M. Pulskens en F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, en, in tegenwoordigheid van J.A. van der Burgt-de Klerk, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. Haerkens-Wouters op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.